zinsdelen

Zinsdelen

Redekundig ontleden

Herhaling



1 / 30
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

This lesson contains 30 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Zinsdelen

Redekundig ontleden

Herhaling



Slide 1 - Slide

Ontleden

Slide 2 - Slide

In welke volgorde moet je een zin ontleden?
A
ow - pv - zinsdelen - wwg
B
pv - wwg - zinsdelen - ow
C
zinsdelen - ow - pv - wwg
D
pv - zinsdelen - wwg - ow

Slide 3 - Quiz

Is de zin juist verdeeld in zinsdelen?
Over | een paar jaar | heeft | iedereen | een smartwatch.
A
juist
B
onjuist

Slide 4 - Quiz

Is de zin juist verdeeld in zinsdelen?
Ons team | won | gisteren | een belangrijke sportprijs.
A
juist
B
onjuist

Slide 5 - Quiz

stap 1
stap 2
stap 3
stap 4
stap 5
stap 6
stap 7
zoek het ow
zoek de pv
zoek de bwb
zoek het mv
zet streepjes
zoek het lv
zoek het wg

Slide 6 - Drag question

1. zoek de persoonsvorm (pv)
verander de tijd
verander het getal 
2. zet een streepje tussen de zinsdelen
let op: voor de persoonsvorm past maar 1 zinsdeel
3. zoek het onderwerp (ow)
wie of wat + pv
4. zoek het werkw. gez. 
kijk naar alle ww in de zin
5. zoek het lijd. voorw. (lv)
wie of wat + pv + ow
6. zoek het meew. vw. (mv)
aan wie + pv + ow + lv
Het stappenplan
7. zoek de bijw. bep.
waar? wanneer? waarom? waardoor? waarheen? hoe?

Slide 7 - Slide

1. zoek de persoonsvorm (pv)
verander de tijd
verander het getal 
2. zet een streepje tussen de zinsdelen
let op: voor de persoonsvorm past maar 1 zinsdeel
3. zoek het onderwerp (ow)
wie of wat + pv
4. zoek het werkw. gez. 
kijk naar alle ww in de zin
5. zoek het lijd. voorw. (lv)
wie of wat + pv + ow
6. zoek het meew. vw. (mv)
aan wie + pv + ow + lv
Het stappenplan
7. zoek de bijw. bep.
waar? wanneer? waarom? waardoor? waarheen? hoe?

Slide 8 - Slide

1. zoek de persoonsvorm (pv)
verander de tijd
verander het getal 
2. zet een streepje tussen de zinsdelen
let op: voor de persoonsvorm past maar 1 zinsdeel
3. zoek het onderwerp (ow)
wie of wat + pv
4. zoek het werkw. gez. 
kijk naar alle ww in de zin
5. zoek het lijd. voorw. (lv)
wie of wat + pv + ow
6. zoek het meew. vw. (mv)
aan wie + pv + ow + lv
Het stappenplan
7. zoek de bijw. bep.
waar? wanneer? waarom? waardoor? waarheen? hoe?

Slide 9 - Slide

1. zoek de persoonsvorm (pv)
verander de tijd
verander het getal 
2. zet een streepje tussen de zinsdelen
let op: voor de persoonsvorm past maar 1 zinsdeel
3. zoek het onderwerp (ow)
wie of wat + pv
4. zoek het werkw. gez. 
kijk naar alle ww in de zin
5. zoek het lijd. voorw. (lv)
wie of wat + pv + ow
6. zoek het meew. vw. (mv)
aan wie + pv + ow + lv
Het stappenplan
7. zoek de bijw. bep.
waar? wanneer? waarom? waardoor? waarheen? hoe?

Slide 10 - Slide

Wat is het onderwerp?
Plastic tassen vormen nog steeds een ernstige bedreiging voor het milieu.
A
plastic tassen
B
een ernstige bedreiging
C
voor het milieu
D
vormen

Slide 11 - Quiz

Wat is de persoonsvorm?
Voor de groene Heinz-Ketchup uit 2004 hebben de klanten geen belangstelling getoond.
A
geen belangstelling
B
getoond
C
de klanten
D
hebben

Slide 12 - Quiz

Wat is het onderwerp?
Voor de groene Heinz-Ketchup uit 2004 hebben de klanten geen belangstelling getoond.
A
geen belangstelling
B
getoond
C
de klanten
D
hebben

Slide 13 - Quiz

Wat is het onderwerp?
Bij patiënten met een huidkleurige pyjama stelt de arts gemakkelijker ziektes vast dan bij zieken met een gekleurde pyjama.
A
stelt
B
een huidkleurige pyjama
C
de arts
D
ziektes

Slide 14 - Quiz

Wat is de persoonsvorm?
In 2011 heeft NASA voor de laatste keer een spaceshuttle gelanceerd.
A
een spaceshuttle
B
heeft
C
in 2011
D
NASA

Slide 15 - Quiz

Sleep de zinsdelen naar de juiste plek. Let op... soms staan er twee zinsdelen in één vak.
wwg
ond
overig
Voor zijn verjaardag
vraagt
mijn broer
een vishengel.

Slide 16 - Drag question

Wat is het lijdend voorwerp in deze zin?

Straks gaat de buurman zijn zoon naar school brengen.
A
Straks
B
de buurman
C
zijn zoon
D
naar school

Slide 17 - Quiz

Artsen zonder grenzen hebben de slachtoffers medicijnen en dekens uitgeleend.
Welk zinsdeel is het meewerkend voorwerp?
A
Artsen zonder grenzen
B
hebben uitgeleend
C
de slachtoffers
D
medicijnen en dekens

Slide 18 - Quiz

Welke vraag stel je om het meewerkend voorwerp te vinden?
A
Wie/wat + gezegde?
B
Wat/wie + gezegde?
C
Aan wie/voor wie + O + gezegde
D
waar, wanneer, waarom, etc.

Slide 19 - Quiz

Wat is het onderwerp?
In 2011 heeft NASA voor de laatste keer een spaceshuttle gelanceerd.
A
een spaceshuttle
B
heeft
C
in 2011
D
NASA

Slide 20 - Quiz

Wat is de persoonsvorm?
Op elke eerste maandag van de maand testen de Nederlandse gemeenten de sirenes van hun alarmsysteem
A
op elke eerste maandag van de maand
B
testen
C
de Nederlandse gemeenten
D
de sirenes van hun alarmsysteem

Slide 21 - Quiz

Wat is het onderwerp?
Op elke eerste maandag van de maand testen de Nederlandse gemeenten de sirenes van hun alarmsysteem
A
op elke eerste maandag van de maand
B
testen
C
de Nederlandse gemeenten
D
de sirenes van hun alarmsysteem

Slide 22 - Quiz

Wat is het lijdend voorwerp?
Wil je voor mij een paar van die vakantiefoto's laten maken?
A
Je
B
een paar van die vakantiefoto's
C
voor mij
D
geen lv in de zin

Slide 23 - Quiz

Wat is het lijdend voorwerp?
Veel leerlingen kopen in de kleine pauze een lekker tussendoortje.
A
Veel leerlingen
B
in de kleine pauze
C
een lekker tussendoortje
D
geen lv in de zin

Slide 24 - Quiz

Wat is het lijdend voorwerp?
Sommige spinnen maken heel kunstige webben in de achtertuin.
A
Sommige spinnen
B
webben
C
heel kunstige webben
D
in de achtertuin

Slide 25 - Quiz

Wat zijn de bijwoordelijke bepalingen?
Mijn moeder heeft vanavond met een garde
de eieren opgeklopt.
A
heeft, vanavond
B
vanavond, met een garde
C
met een garde, de eieren
D
mv= Mick

Slide 26 - Quiz

Wat is het meewerkend voorwerp in de zin?

De docent Nederlands gaf de leerling
een negen voor zijn toets.
A
de docent
B
de leerling
C
voor zijn toets
D
Er is geen meewerkend voorwerp.

Slide 27 - Quiz

Mijn moeder heeft mijn oma voor haar verjaardag een nieuwe jas gegeven.
voor haar verjaardag=
A
lijdend voorwerp
B
meewerkend voorwerp
C
bijwoordelijke bepaling
D
werkwoordelijk gezegde

Slide 28 - Quiz

Wie heeft gisteren mijn konijn
eten gegeven?
Wie =
A
onderwerp
B
meewerkend voorwerp
C
lijdend voorwerp
D
werkwoordelijk gezegde

Slide 29 - Quiz

Extra oefenen?
www.cambiumned.nl


Slide 30 - Slide