2BK - Grammar 13 (in, on, at)

Voorzetsels van plaats
IN:       Steden, landen, grote gebieden + afgesloten ruimtes (in)

AT:      Huisnummers en gebouwen (op)

ON:    Straatnamen en oppervlaktes (ergens op)
1 / 22
next
Slide 1: Slide
EngelsMiddelbare schoolvmboLeerjaar 2

This lesson contains 22 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Voorzetsels van plaats
IN:       Steden, landen, grote gebieden + afgesloten ruimtes (in)

AT:      Huisnummers en gebouwen (op)

ON:    Straatnamen en oppervlaktes (ergens op)

Slide 1 - Slide

Slide 2 - Slide

Verzin een Engelse zin met het voorzetsel IN.

Slide 3 - Open question

Verzin een Engelse zin met het voorzetsel ON.

Slide 4 - Open question

Verzin een Engelse zin met het voorzetsel AT.

Slide 5 - Open question



Verzin een Engelse zin met het voorzetsel Next to

Slide 6 - Slide




Verzin een Engelse zin met het voorzetsel behind.

Slide 7 - Slide



Verzin een Engelse zin met het voorzetsel between.

Slide 8 - Slide



Verzin een Engelse zin met het voorzetsel in front of

Slide 9 - Slide

Verzin een Engelse zin met het voorzetsel close to.
Verzin een Engelse zin met het voorzetsel close to.

Slide 10 - Slide



Verzin een Engelse zin met het voorzetsel under.

Slide 11 - Slide

Slide 12 - Slide

Ga naar de volgende dia
klik op de link

Vind je het moelijk?
- klik linksonder op basisstof > oefening 1

Vind je het makkelijk?
- klik op verrijkingsstof > oefening 1-2-3

Slide 13 - Slide

Slide 14 - Link

Thuis werken

Maak opdracht 
1 t/m 6 op de volgende dia's!







We bespreken de opdrachten in de volgende les!

Slide 15 - Slide

opdracht 1

Slide 16 - Slide

opdracht 2: Vul bij elke zin het juiste voorzetsel van plaats in. Let op de Nederlandse vertaling tussen haakjes.

1 My sister is ________ school. (op)
2 They live ________ number 280. (op)
3 Our cat is sitting ________ the table. (op)
4 My brother lives ________ America. (in)
5 My hamster is ________ its cage. (in)

Slide 17 - Slide

Opdracht 3:
Vertaal de voorzetsels naar het Nederlands.
Engels      Nederlands 

1 next to      ______________
2 behind     ______________
3 between ______________
4 in front of ______________
5 near            ______________

Slide 18 - Slide

Opdracht 4:
Kies het juiste voorzetsel:
My room 
My room is not large but it has all the things I need. (1) In / On my room there are a bed, a desk and a wardrobe. I also have a computer, which is (2) on / in the desk. There is a mirror (3) between / behind the two windows, a lamp (4) behind / under the computer and a carpet (5) on / in the floor. My clothes are (6) in / at the wardrobe and I have some posters (7) on / at the wall. I’ve got drawers (8) under / between my bed where I keep loose stuff. My guitar is always (9) next to / with my desk. Finally, there is a small table (10) close to / with my bed where I put my mobile phone when I go to sleep. 

Slide 19 - Slide

Opdracht 5: Vul steeds het juiste voorzetsel van plaats in. Let op de Nederlandse vertalingen tussen haakjes.

1 Where’s Sam? – He has gone to the library _______ Amanda. (met) 
2 Where did you put your bike? – _______ the garage. (in)

3 Is the mailbox in the station? – No, it’s _______ the building. (buiten)

4 Where are my earphones? – There _______ the TV. (boven op)

5 Where does the bus to town stop? – _______ the bank. (voor)

Slide 20 - Slide

Opdracht 6: Vul steeds het juiste voorzetsel van plaats in. Let op de Nederlandse vertalingen tussen haakjes.
6 Have you seen my shoes? – Yes, they are _______ the sofa. (onder)

7 Where can we park? – _______ the supermarket. (tegenover)

8 Do you know where Jo lives? – She lives _______ the park. (vlak bij)

9 Where is Miami? – It is _______ the United States. (in)

10 Where is number 14? –_______ the street. (aan de overkant van)

Slide 21 - Slide

END OF THE LESSON

Slide 22 - Slide