This lesson contains 34 slides, with interactive quizzes and text slides.
Lesson duration is: 45 min
Items in this lesson
Kennisquiz grammatica les 4 en 5
Slide 1 - Slide
Les 4A
3e persoon enkelvoud
De 3e persoon enkelvoud (singularis) van het werkwoord gaat uit -ει of -εῖ
De 3e persoon enkelvoud van het werkwoord 'zijn' is ἐστι(ν)
Slide 2 - Slide
Les 4A
Onuitgedrukt onderwerp
Wanneer het onderwerp al eerder genoemd is, wordt het onderwerp niet meer herhaald. Bij de werkwoordsvorm moet je dan nog zelf 'hij/zij/het' toevoegen.
Slide 3 - Slide
Welke persoonsvorm in onderstaande zinnen heeft een onuitgedrukt onderwerp?
Een bijvoeglijk naamwoord past zich in naamval en geslacht aan bij het zelfstandig naamwoord waarmee het verbonden is
Belangrijk
Slide 5 - Slide
mnl.
vwl.
onz.
mnl
vwl.
onz.
nom.
μέγας
μεγάλη
μέγα
πολύς
πολλή
πολύ
acc.
μέγαν
μεγάλην
μέγα
πολύν
πολλήν
πολύ
Les 4C
Belangrijk
Slide 6 - Slide
Wat is het getal en naamval van? τὸν θεόν
A
nom ev
B
acc ev
Slide 7 - Quiz
Wat is het getal en naamval van? ὁ βοηθός
A
nom ev
B
acc ev
Slide 8 - Quiz
Wat is het getal en naamval van? τὴν κεφαλήν
A
nom ev
B
acc ev
Slide 9 - Quiz
Wat is het geslacht van? ἡ βασίλεια
A
mannelijk
B
vrouwelijk
C
onzijdig
Slide 10 - Quiz
Welk bijvoeglijk naamwoord congrueert met τὴν χώραν
A
δεινός
B
δεινόν
C
δεινή
D
δεινήν
Slide 11 - Quiz
Welk bijvoeglijk naamwoord congrueert met ὁ δοῦλος
A
δεινήν
B
δεινός
C
δεινόν
D
δεινή
Slide 12 - Quiz
Wat is het geslacht van? δῶρον
Lidwoord
τό
A
mannelijk
B
vrouwelijk
C
onzijdig
Slide 13 - Quiz
Welk bijvoeglijk naamwoord congrueert met τὸν φόβον
A
μακρόν
B
μακράν
C
μακρός
D
μακρά
Slide 14 - Quiz
Welk bijvoeglijk naamwoord congrueert met τὴν κεφαλήν
A
μακρόν
B
μακράν
C
δεινήν
D
μακρά
Slide 15 - Quiz
Les 5A
λύω
ποιέω
1e ev
λύω
ik maak los
ποιω
ik doe, maak
2e ev
λύεις
jij maakt los
ποιεις
jij doet, maakt
3e ev
λύει
hij maakt los
ποιει
hij doet, maakt
inf.
λύειν
loa (te) maken
ποιειν
(te) doen, (te) maken
Belangrijk
Slide 16 - Slide
Vertaal de volgende persoonsvorm: εὑρίσκεις
A
ik vind
B
hij/zij/het vindt
C
jij vind
D
(te) vinden
Slide 17 - Quiz
Vertaal de volgende persoonsvorm: κρύπτω
A
jij verbergt
B
ik verberg
C
(te) verbergen
D
(te) verbergen
Slide 18 - Quiz
Vertaal de volgende persoonsvorm: θαυμάζεις
A
(te) bewonderen
B
hij/zij/het bewondert
C
ik bewonder
D
jij bewondert
Slide 19 - Quiz
Vertaal de volgende werkwoordsvorm: πέμπειν
A
(te) sturen
B
ik stuur
C
jij stuurt
D
hij/zij/het stuurt
Slide 20 - Quiz
Vertaal de volgende persoonsvorm: λέγω
A
hij/zij/het zegt
B
jij zegt
C
ik zeg
D
(te) zeggen
Slide 21 - Quiz
Vertaal de volgende persoonsvorm: παρέχει
A
hij/zij/het verschaft
B
(te) verschaffen
C
jij verschaft
D
ik verschaf
Slide 22 - Quiz
Les 5B
Voorzetsels
Een voorzetsel in het Grieks (in, op, naar, etc.) gaat soms met de accusativus. Dan staat er + acc. achter. In dit geval is de accusativus geen lijdend voorwerp.
Bijwoorden maken duidelijk waar, wanneer en hoe iets gebeurt of het geval is
Slide 27 - Slide
Wat is de vertaling van ἐνταῦθα
A
daar
B
meteen, onmiddellijk
C
zo, op die manier
D
hier(heen)
Slide 28 - Quiz
Wat is de vertaling van αὐτίκα
A
zo, op die manier
B
hier(heen)
C
daar
D
meteen, onmiddellijk
Slide 29 - Quiz
Wat is de vertaling van ἐνθάδε
A
meteen, onmiddellijk
B
hier(heen)
C
daar
D
zo, op die manier
Slide 30 - Quiz
Les 5B
Partikels
Partikels zijn kleine woordjes die een verband tussen twee zinnen of zinsdelen leggen. Ze woorden ook wel "tekststructuererende woorden" genoemd
Partikels
δέblijft onvertaald, behalve na een komma -> en, maar
μέν blijft onvertaald
δή geeft nadruk -> dan, dus
οὗν als een verhaal verdergaat -> dan, nuin een conclusie -> dus
Slide 31 - Slide
Les 5C
Persoonlijk voornaamwoord
Bij het Griekse werkwoord kun je aan de uitgang zien welke persoon bedoeld is. Soms wordt dit echter toch nog toegevoegd, maar dan geef het extra nadruk op de persoon.
Slide 32 - Slide
Les 5C
Woordvolgorde
In het Nederlands maakt de plaats van een zelfstandig naamwoord duidelijk wat de functie van het woord is, in het Grieks maakt de naamval de functie duidelijk. Daardoor hebben de woorden niet zo'n vast plaats als in het Nederlands.
Slide 33 - Slide
Les 5C
Woordvolgorde
Ὁ ἄνθρωποςμίανκεφαλὴνἔχειEen mens heeft een hoofd.
Μίαν κεφαλὴνὁ ἄνθρωποςἔχειEen mens heeft een hoofd.