Adverbs & Adjectives

Adverbs & Adjectives
  • Wat zijn het?
  • Uitleg
  • Oefenen 
1 / 22
next
Slide 1: Slide
EngelsMiddelbare schoolvmbo g, tLeerjaar 3

This lesson contains 22 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Adverbs & Adjectives
  • Wat zijn het?
  • Uitleg
  • Oefenen 

Slide 1 - Slide

Wat is een
bijvoeglijk naamwoord?

Slide 2 - Mind map

Adjective - Bijvoeglijk naamwoord
Het bijvoeglijk naamwoord zegt iets over een zelfstandig naamwoord (noun).

Meestal staat deze, net zoals in het Nederlands, voor het zelfstandig naamwoord. 

Slide 3 - Slide

Adjective - Bijvoeglijk naamwoord
Let op! Na woorden zoals to be, to look, to taste, to feel, to seem, to smell & to appear gebruik je ook een bijvoeglijk naamwoord!!

Slide 4 - Slide

Adjective - Bijvoeglijk naamwoord
Bijvoorbeeld:
She wears a beautiful dress.
This is a great song
We have a grey laptop.
The cookies taste bad.
That girls looks fantastic

Slide 5 - Slide

These are ... documents.
A
important
B
importantly

Slide 6 - Quiz

He has an ... job.
A
interesting
B
interestingly

Slide 7 - Quiz

These cookies look ... .
A
amazing
B
amazingly

Slide 8 - Quiz

Her eyes are ... .
A
blue
B
blues

Slide 9 - Quiz

Wat is een
bijwoord?

Slide 10 - Mind map

Adverbs - bijwoord
Het bijwoord zegt iets over een werkwoord (een handeling of gebeurtenis). Het bijwoord staat meestal na het werkwoord. 

Om een bijwoord te maken, komt er  vaak -ly achter het bijvoeglijk naamwoord te staan. 

Let op: good - well, fast - fast, long - long, low - low zijn uitzonderingen. 

Slide 11 - Slide

Adverbs - bijwoord
Bijvoorbeeld:
The band plays beautifully.
She always speaks honestly.
I am frequently late for school. 
She waited patiently.
Cats can hear well. 


Slide 12 - Slide

She ran ... .
A
fast
B
fastly

Slide 13 - Quiz

He did ... on his exam.
A
horrible
B
horribly

Slide 14 - Quiz

She talks ... .
A
happy
B
happily

Slide 15 - Quiz

He acted ... .
A
brave
B
bravely

Slide 16 - Quiz

Adverbs of frequency
In het Nederlands: bijwoorden van frequentie. 
Deze woorden geven aan hoe vaak of regelmatig dat iets gebeurt. 

Woorden die je vaak tegenkomt:
sometimes, often, always, usually, never, hardly, ever.
Deze woorden komen voor het hoofdwerkwoord. 

Uitzondering: bij een vorm van to be komt het achter het werkwoord. 

Slide 17 - Slide

Adverbs of frequency
Bijvoorbeeld:
We sometimes take the bus.
She always helps me with my homework.
They never listen to me.
I am usually quiet. 
You are often outside. 

Slide 18 - Slide

Choose the correct sentence.
A
My friend often helps me.
B
My friend helps often me.

Slide 19 - Quiz

Choose the correct sentence.
A
This series is usually interesting.
B
This series usually is interesting.

Slide 20 - Quiz

Choose the correct sentence.
A
The teacher always works.
B
The teacher works always.

Slide 21 - Quiz

Choose the correct sentence.
A
My friend is often strange.
B
My friend often is strange.

Slide 22 - Quiz