2.2 Periodiek Systeem

2.2 Periodiek Systeem
1 / 36
next
Slide 1: Slide
ScheikundeMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 3

This lesson contains 36 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

Items in this lesson

2.2 Periodiek Systeem

Slide 1 - Slide

2.2 Periodiek Systeem
Leerdoelen

  • Opbouw huidige periodiek systeem (PS) kunnen beschrijven
  • Uitleggen wat groepen en perioden zijn
  • Globaal weer kunnen geven waar metalen en niet metalen in het PS staan
  • De namen van de groepen 1,2,17 en 18 uit PS kennen


Slide 2 - Slide

Hoe zij de atomen in het huidige periodiek systeem gerangschikt?

(30 s)
A
naar grootte
B
naar massa
C
naar aantal neutronen
D
naar atoomnummer

Slide 3 - Quiz

Hoe heet een kolom in het periodiek systeem?


(20 s)
A
groep
B
rij
C
periode
D
deel

Slide 4 - Quiz

Welke atoomsoort is geen metaal?


(30 s)
A
Calcium
B
Magnesium
C
Natrium
D
Neon

Slide 5 - Quiz

Welke bewering is niet juist?


(30 s)
A
Alle metalen hebben hebben een metaalglans
B
Alle metalen geleiden stroom
C
Alle metalen reageren met zuurstof en water
D
Alle metalen geleiden warmte

Slide 6 - Quiz

Welke naam heeft groep 1 in het periodiek systeem?

(20 s)
A
alkalimetalen
B
aardalkalimetalen
C
halogenen
D
edelgassen

Slide 7 - Quiz

De atoomsoorten F, Cl, Br en I behoren tot de


(20 s)
A
alkalimetalen
B
aardalkalimetalen
C
halogenen
D
edelgassen

Slide 8 - Quiz

Welke bewering is juist?


(30 s)
A
Halogenen zijn niet reactief
B
Edelgassen reageren makkelijk met andere atoomsoorten
C
Alkalimetalen en aardalkalimetalen kunnen met water reageren
D
Metalen reageren altijd goed met elkaar.

Slide 9 - Quiz

2.2 Periodiek Systeem

Slide 10 - Slide

ontleedbare stof?
Zoals je ziet, kunnen moleculen uit meerdere atoomsoorten bestaan (figuur a en b). 
Je noemt de bijbehorende stof dan een verbinding, ook wel ontleedbare stof genoemd. 
Als een molecuul maar uit één soort atomen bestaat, zoals in figuur c, dan is de bijbehorende stof een niet-ontleedbare stof.

Slide 11 - Slide

atoom of molecuul
Een molecuul bestaat uit atomen.
Doordat er 118 atoomsoorten zijn, 
kun je oneindig veel moleculen maken.

Elke atoomsoort heeft een eigen naam en een 
symbool.
Een symbool bestaat uit één of twee letters. 
De eerste letter is altijd een hoofdletter 
en de tweede, als die er is, een kleine letter. 

Slide 12 - Slide

deze moet je kennen

Slide 13 - Slide

Slide 14 - Link

2.2 Mendelejev
Einde 19e eeuw: 63 elementen bekend, maar
geen samenhang.
Dimitri Mendelejev rangschikte in 1869 de
elementen naar atoommassa.
Ook voorspelde hij (vrijwel juist) het bestaan van
toen nog onbekende atoomsoorten.
Door Rutherfords ontdekking van protonen kon
de huidige rangschikking naar atoomnummer
gemaakt worden.

Slide 15 - Slide

Aan de slag met opdracht 17 t/m 21

Slide 16 - Slide

Indeling Periodiek Systeem
Grofweg kun je de atoomsoorten
in metalen en niet-metalen.

     Metalen

Metalen geleiden stroom en warmte,
en hebben een metaalglans.

Slide 17 - Slide

Indeling Periodiek Systeem
Een kolommen worden een
groep genoemd.
De rijen heten een periode.

Slide 18 - Slide

Indeling Periodiek Systeem
De atoomsoorten in een
groep hebben vaak dezelfde
chemische eigenschappen.


Slide 19 - Slide

Slide 20 - Video

Indeling Periodiek Systeem
Sommige groepen hebben een
naam:
Groep 1 = alkalimetalen (H niet)
Groep 2 = aardalkalimetalen
Groep 17 = halogenen
Groep 18 = edelgassen


Deze moet je kennen (boek blz. 101)

Slide 21 - Slide

Indeling Periodiek Systeem
Dezelfde chemische
eigenschappen:
Groep 1 = alkalimetalen (H niet)
reageren heftig met water

Groep 2 = aardalkalimetalen
reageren met water en
1 op 1 met een zuurstofatoom.
Bijv: 2 Ca + O2 -> 2 CaO

Slide 22 - Slide

Indeling Periodiek Systeem
Dezelfde chemische
eigenschappen:
Groep 17 = halogenen
reageren heftig met metalen

Groep 18 = edelgassen
reageren vrijwel niet


Slide 23 - Slide

Edelgassen
De edelgassen (groep 18) zijn stabiele stoffen.
Dit komt door de verdeling van de elektronen: de schillen of subschillen zitten “vol”.
Dit noemen we een edelgasconfiguratie.
Andere atomen ‘streven” ook naar deze verdeling door bijvoorbeeld met elkaar te reageren.


Slide 24 - Slide

Differentiëren
aan het werk met par. 2.2
Opdracht 17 t/m 30
Werk zelfstandig
Of: samen met mij door met dichtheid

Slide 25 - Slide

Dichtheid 
Formule: Dichtheid = massa / volume
oftewel ρ=m/v



Slide 26 - Slide

Dichtheid
De dichtheid (ρ) schrijf je vaak als: gram/m³

Massa: schrijf je vaak als gram of kg

Volume schrijf je vaak als cm³, m³ of juist als L of mL

Slide 27 - Slide

Gebruik GFIRE
Gegevens
Formule
Invullen
Resultaat
Eenheid

Slide 28 - Slide

Bereken de dichtheid (g/cm³) van
een blokje goud van 3,1 cm³ met de massa: 59,8 gram (GFIRE)

Slide 29 - Open question

Een blok ijs heeft massa van 0,2 kg en een volume van 217 cm3. Bereken de dichtheid in g/cm3 (GFIRE)

Slide 30 - Open question

GFIRE
De dichtheid van zilver is 10.49 g/cm³.
A) Je hebt een blokje van 3cm³, bereken de massa
B) Je hebt een blokje van 8cm³, bereken de massa
C)* Je hebt een massa van 31,5g, bereken het volume

Slide 31 - Slide

Toestandsaanduidingen
Vast: (s)
Vloeibaar : (l)
Gas: (g)
Opgelost in water: (aq)

We noemen dit ook wel
Aggregatietoestanden


Slide 32 - Slide

Faseveranderingen
Als water verdampt gaat het van de vloeibare fase naar de gasfase.

Notatie: 
H2O (l) -> H2O (g)
Fasedriehoek

Slide 33 - Slide

3.4 Atoommodel
Atoombouw:
Kern: bevat protonen en neutronen
Elektronenwolk: bevat elektronen die zich in banen rondom de kern bewegen. Dit noemen we schillen.
K-schil: max. 2 elektronen
L-schil: max. 8 elektronen
M-schil: max. 18 elektronen

Slide 34 - Slide

3.4 Atoommodel
Dus een atoom bestaat uit protonen, elektronen en neutronen, maar hoeveel?
Periodiek Systeem blz. 272
Atoomnummer = aantal protonen = aantal elektronen
Massagetal = aantal protonen + aantal neutronen

Isotopen:
Zelfde atoomsoort dus hebben een gelijk aantal protonen en elektronen, maar een verschillend aantal neutronen.

Slide 35 - Slide

3.4 Atoommodel
Wat weegt een atoom?
Omdat de massa's zo klein zijn gebruiken we als eenheid voor atoommassa vaak de massa in u (= atomaire massa eenheid) .
1 u = 1,67 ·10 -27 kg 
       =  1,67 ·10 -24 g

Slide 36 - Slide