What is LessonUp
Search
Channels
Log in
Register
‹
Return to search
MW 23.5. nieuwe blok, der-groep
1 / 38
next
Slide 1:
Slide
Duits
Middelbare school
havo, vwo
Leerjaar 1
This lesson contains
38 slides
, with
interactive quizzes
and
text slides
.
Lesson duration is:
20 min
Start lesson
Save
Share
Print lesson
Items in this lesson
Slide 1 - Slide
classroom
hzoe7tu
Lesson Up
Komende weken: meet in classroom gebruiken!
Slide 2 - Slide
vraagformulier in classroom
Slide 3 - Slide
Programm Montag 23.5.
Fragen oder Wünsche?
Vorstellen
Kapitel 7 Der-Gruppe
Slide 4 - Slide
Wer bist du?
Name
Wohnort
Alter
Hobbys
Lieblingsfächer
Slide 5 - Slide
Der - Gruppe
Slide 6 - Slide
Naamvallen
Ontleden
Lidwoord veranderd soms
Lidwoorden der - groep
der, die, das, die
ein - groep
ein, eine, kein, keine
Slide 7 - Slide
Ich esse (
de
)_____ Apfel.
Slide 8 - Slide
Stappenplan
1. der-groep of ein-groep?
2. geslacht ? (m, v, o, mv)
3. voorzetsel of ontleden
4. correcte vorm kiezen
Slide 9 - Slide
Stappenplan: naamval kiezen
Kiez de correcte vorm
Is het zelfstandig naamwoord m, v, o, of mv?
Stap 1
Stap 2
Stap 3
Stap 4
Gaat het om de der-groep of ein-groep of een persoonlijk voornaamwoord?
Staat er een voorzetsel bij?
(zo niet: zin ontleden!)
Slide 10 - Drag question
Naamvallen
Slide 11 - Slide
Wanner gebruiken we de 4de naamval?
Slide 12 - Open question
Hören
Buch, Seite 13
A 2
er
Ich habe es
durch
ihn
erfahren.
ich
Er kauft Blumen
für
mich
.
ihr
Ich gehe
ohne
euch
einkaufen.
du
Ich gehe
um
dich
herum.
sie
Ich bin
gegen
sie
gestoßen.
Slide 13 - Slide
Vertaal de voorzetsels
door
voor
tegen
zonder
om
durch
für
gegen
ohne
um
vor
bis
Slide 14 - Drag question
Persoonlijke voornaamworden
in de 4de naamval
Slide 15 - Slide
mich
dich
ihn
uns
euch
sie
sie
es
Sie
ons
jou
haar
jullie
het
hem
hen
mij
u
Slide 16 - Drag question
Persoonlijk voornaamwoord
4e
naamval
1e naamval:
ik jij hij zij het wij jullie zij u
ich du er
sie es
wir ihr
sie Sie
4e naamval:
mij jou hem haar het ons jullie hun/hen u
mich
dich ihn
sie es
uns euch
sie Sie
Slide 17 - Slide
Hören
Buch, Seite 13
A 2
Ich frage
ihn
.
Ik vraag hem.
Ich frage
den Schüler
.
Slide 18 - Slide
Ontleden
Slide 19 - Slide
Hören
Buch, Seite 13
A 2
Ich
frage
ihn
.
Ich
frage
den Schüler
.
->
onderwerp
->
leidend voorwerp
Slide 20 - Slide
Ontleden
Die Mutter
gibt
dem Kind
einen Apfel
.
Slide 21 - Slide
Ontleden
Die Mutter
gibt
dem Kind
einen Apfel
.
gibt -> gezegde
Die Mutter -> onderwerp
einen Apfel -> lijdend voorwerp
dem Kind -> meewerkend voorwerp
Slide 22 - Slide
Het gezegde
(das Prädikat)
Der Lehrer
gibt
dem Schüler
die Note
.
-> alle werkwoordvormen in de zin
hier:
gibt
Slide 23 - Slide
Het onderwerp
(das Subjekt)
Der Lehrer
gibt
dem Schüler
die Note
.
-> Wie/Wat + gezegde
-> Wer/Was gibt?
hier:
Der Lehrer
Slide 24 - Slide
Het leidend voorwerp
(das direkte Objekt)
Der Lehrer
gibt
dem Schüler
die Note
.
-> Wie/Wat + gezegde + onderwerp
->
Wer/Was
wird
gegeben
?
(Passiv)
hier:
die Note
Slide 25 - Slide
Het meewerkend voorwerp
(das
in
direkte Objekt)
Der Lehrer
gibt
dem Schüler
die Note
.
-> Aan wie/voor wie + gezegde + onderwerp
->
Wem
wird
gegeben
?
(Passiv)
hier:
dem Schüler
Slide 26 - Slide
Der Lehrer gibt dem Schüler die Note.
'gibt' is
A
het gezegde
B
het onderwerp
C
het leidend voorwerp
D
het meewerkend voorwerp
Slide 27 - Quiz
Der Lehrer gibt dem Schüler die Note.
'der Lehrer' is
A
het gezegde
B
het onderwerp
C
het leidend voorwerp
D
het meewerkend voorwerp
Slide 28 - Quiz
Der Lehrer gibt dem Schüler die Note.
'die Note' is
A
het gezegde
B
het onderwerp
C
het leidend voorwerp
D
het meewerkend voorwerp
Slide 29 - Quiz
Der Lehrer gibt dem Schüler die Note.
'dem Schüler' is
A
het gezegde
B
het onderwerp
C
het leidend voorwerp
D
het meewerkend voorwerp
Slide 30 - Quiz
Ontleed de volgende zinnen.
gezegde
onderwerp
lijdend voorwerp
meewerkend voorwerp
Das Kind
bestellt
einen Hamburger.
Geld.
Die Mutter
gibt
dem Kind
Die Mutter
bezahlt
den Hamburger.
dem Kind
Wer
isst
den Hamburger?
Den Hamburger
isst
das Kind.
Slide 31 - Drag question
Naamvallen (Fälle) -> zinsonderdeel
Der Lehrer
gibt
dem Schüler
die Note
.
onderwerp -> 1. naamval (Nominativ)
meewerkend voorwerp -> 3. naamval (Dativ)
leidend voorwerp -> 4. naamval (Akkusativ)
bezitrelatie -> 2. naamval (Genitiv)
Slide 32 - Slide
Ontleed de volgende zinnen.
1de naamval
3de naamval
4de naamval
Das Kind
bestellt
einen Hamburger.
Geld.
Die Mutter
gibt
dem Kind
Die Mutter
bezahlt
den Hamburger.
dem Kind
Wer
isst
den Hamburger?
Den Hamburger
isst
das Kind.
Slide 33 - Drag question
Üben
Grammatikübungen im classroom
Slide 34 - Slide
Lesen
Boekjes
Slide 35 - Slide
Toll!!!
Jullie kunnen Duitse zinnen ontleden.
Jullie kunnen de hoofdlijnen in een tekst begrijpen.
Slide 36 - Slide
Hausaufgabe für Mittwoch, 6.4.
Lernen: K6 Wörterliste D/F
Machen: Kapitel 6 E15 + 16 (zie online planning)
Slide 37 - Slide
Wörter der Der - Gruppe
deze, dit
elke, iedere
sommige
zulke, zo'n
welke
alle
der, die, das, die
dies-
jed-
manch-
solch-
welch-
alle-
Slide 38 - Slide
More lessons like this
MW 16.5. WH 4de + ontleden
April 2022
- Lesson with
31 slides
Duits
Middelbare school
havo, vwo
Leerjaar 1
A2b 25.5. Wh k6
May 2022
- Lesson with
36 slides
Duits
Middelbare school
havo, vwo
Leerjaar 1
MW 30.5. WH ontleden, pvnw, (der-groep)
May 2022
- Lesson with
44 slides
Duits
Middelbare school
havo, vwo
Leerjaar 1
MW blok 5 zwakke ww, ontleden
January 2023
- Lesson with
35 slides
Duits
Middelbare school
havo, vwo
Leerjaar 1
MW blok 5 2.les zwakke ww, ontleden
February 2023
- Lesson with
23 slides
Duits
Middelbare school
havo, vwo
Leerjaar 1
MW blok 5 13.2. ontleden
February 2023
- Lesson with
23 slides
Duits
Middelbare school
havo, vwo
Leerjaar 1
25.9. ontleden, Schreiben
September 2023
- Lesson with
22 slides
Duits
Middelbare school
havo
Leerjaar 3
V4 10.10. Wiederholen
October 2022
- Lesson with
36 slides
Duits
Middelbare school
vwo
Leerjaar 5