W2M-23032021

Deutschstunde 23. März 2021
1 / 23
next
Slide 1: Slide
DuitsMiddelbare schoolmavoLeerjaar 2

This lesson contains 23 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Deutschstunde 23. März 2021

Slide 1 - Slide

Was machen wir heute?
- Grammatik
- wir üben
- Abschluss

Slide 2 - Slide

Leerdoelen
kennen
Je kan het persoonlijk voornaamwoord in de vierde naamval vervoegen



>> deze vormen komen erg vaak voor, namelijk altijd als een persoonlijk vnw. (ik, jij, wij, ...) als lijdend voorwerp voorkomt (mij, jou, ons, ...)

Slide 3 - Slide




de 4e naamval (Akkusativ) & persoonlijk voornaamwoord

Slide 4 - Slide

Neem je boek voor je .....

Blz. 116 - Grammatik
persoonlijk voornaamwoord
in de vierde naamval


Slide 5 - Slide

Slide 6 - Video

1e naamval: het onderwerp
4e naamval: het lijdend voorwerp

voorbeeld: (hij) hat (hem) gesehen.
Wie/wat hat gesehen? -> hij -> onderwerp
wie/wat hat hij gesehen? -> hem -> lijd.vw.


ik
jij
hij
zij
het
wij
jullie
zij
u
1e
ich
du
er
sie
es
wir
ihr
sie
Sie
mij
jou
hem
haar
het
ons
jullie
hun
u
4e
mich
dich
ihn
sie
es
uns
euch
sie
Sie

Slide 7 - Slide

Wat is een lijdend voorwerp?
Voorbeeldzin:           Ik koop het boek.

onderwerp = ik
gezegde = koop
lijdend voorwerp > vraag: wie/wat  gezegde + onderwerp?
                                                        wie/wat koop ik?  
                                                        het boek        > lijdend voorwerp

Slide 8 - Slide

Oefenopdracht:
Jana hat (haar) geküsst.
A
sie
B
ihr
C
dich
D
es

Slide 9 - Quiz

Juiste antwoord: A

Jana hat (haar) geküsst.

lv +4 = sie
ik
jij
hij
zij
het
wij
jullie
zij
u
1e
ich
du
er
sie
es
wir
ihr
sie
Sie
mij
jou
hem
haar
het
ons
jullie
hun
u
4e
mich
dich
ihn
sie
es
uns
euch
sie
Sie

Slide 10 - Slide

Hast du (ons) gerufen?
A
uns
B
wir
C
euch
D
dich

Slide 11 - Quiz

Mein Bruder hat (jullie) abgeholt.
A
ihr
B
Sie
C
euch
D
uns

Slide 12 - Quiz

Morgen besuchen meine Kinder (jou).
A
du
B
mich
C
euch
D
dich

Slide 13 - Quiz

Voorzetsels met de 4e naamval:

durch - door
für - voor
gegen - tegen
ohne - zonder
um - om
bis - tot 
entlang - langs
Ich habe das (voor haar) gemacht.

                        für (+4) sie

Slide 14 - Slide

Stap 1:
Ik kijk of er een voorzetsel staat.
ja -> bijv.  +4
nee -> stap 2

Stap 2:
Ik ga de zin ontleden:
onderwerp -> +1              lijdend voorwerp -> +4

Stappenplan - hoe vind ik de juiste naamval?

Slide 15 - Slide

1) (zij) hat (zonder hem) gesungen.

ond +1 = sie
ohne +4 = ihn

2) Erik hat (jou) (tegen mij) gestoßen.

lv +4  = dich
gegen +4 = mich

Slide 16 - Slide

(hij) hat (mij) betrogen.
(schrijf beide woorden op met een spatie ertussen)

Slide 17 - Open question

Ja, (zij) sind immer gegen (ons).

Slide 18 - Open question

Ohne (haar) finde (ik) das Spiel gegen (jullie) nicht toll.

Slide 19 - Open question

Samenvatting!
  • Als lijdend voorwerp verandert het persoonlijk vnw:                           ich (ik) -> mich (mij)
  • Na een voorzetsel (rijtje van 'durch') verandert het 
      persoonlijk vnw ook
  • Kijk altijd als eerste of je een voorzetsel ziet staan
  • Geen voorzetsel? Dan zin ontleden (onderwerp/lijdend voorwerp)

Slide 20 - Slide

Begrijp je het?
A
Ja, ik snap het.
B
Nee, ik vind het nog erg moeilijk.
C
Ik denk wel dat ik het snap, maar moet nog meer oefenen

Slide 21 - Quiz

Übe nun selbstständig ....
Het beste in de online-omgeving van Neue Kontakte

E - Grammatik (blz. 117)
oefening 18, 19, 20

Slide 22 - Slide

slotwoord

Slide 23 - Slide