H1, leesvaardigheid, th1i, 07-11-19

Welkom
Pak alvast je leesboek, boek, schrift en pen, dan kunnen we snel beginnen. 
1 / 34
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

This lesson contains 34 slides, with interactive quiz and text slides.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Welkom
Pak alvast je leesboek, boek, schrift en pen, dan kunnen we snel beginnen. 

Slide 1 - Slide

Wat gaan we doen vandaag?
12.35 - 12.45 - Lezen in leesboek
12.45 - 12.55 - Toets bespreken
12.55 - 13.05 - Zelfstandig werken
13.05 - 13.15 - Uitleg publiek 
13.15 - 13.25 - Opdrachten afmaken




Slide 2 - Slide

Tien minuten lezen, in stilte.

Slide 3 - Slide

Toets bespreken
Heb je een vraag over jouw antwoord? 

Na de bespreking kom ik bij iedereen langs om vragen over jouw toets te beantwoorden. Zet met potlood een vraagteken bij de vraag, zodat je het niet vergeet. 


Slide 4 - Slide

Zelfstandig werken
Wat?  Opdracht 42 (blz. 45), 43, 44 en opdracht 37 op blz. 95
Hoe?  Fluisterend overleggen. Gaat dit niet goed? Dan gaan we in stilte aan het werk. 
Tijd? Je hebt vijftien minuten de tijd. 
Hulp? Vraag je buurman/buurvrouw. Steek anders je hand omhoog, dan kom ik bij je.
Klaar? Maak opdracht 38 op blz. 97 of ga lezen in je leesboek.  
!! (Ik verwacht dat je opdracht 42 en 43 al af hebt)




timer
15:00

Slide 5 - Slide

Weet je nog...?

Slide 6 - Slide

Weet je nog...?
De lezers zijn het publiek van de schrijver. 
- Soms is dit een breed publiek bijvoorbeeld mensen tussen de 12 en 18 jaar. Of bijvoorbeeld volwassenen tussen de 25 en 65

- Soms is dit voor een kleiner publiek geschreven. Bijvoorbeeld muziekliefhebbers, brugklasleerlingen of meisjes of jongens van 13 jaar.

- Tot slot kan een tekst bestemd zijn voor een persoon of kleine groep mensen, bijvoorbeeld een medewerker van een bedrijf, een vriendin of mentor. 

Slide 7 - Slide

Huiswerk bespreken
Opdracht 43 (blz. 45)

- Kijk je antwoorden na
- Verbeter indien nodig
- Zet een krul als je het goed hebt


Slide 8 - Slide

Wat weet je nog?
Welke vijf leesdoelen kun je herkennen in een tekst? Noteer de doelen in je schrift en probeer bij ieder leesdoel een voorbeeld te bedenken. 


timer
3:00

Slide 9 - Slide

Tekstdoelen (blz. 44)

Slide 10 - Slide

Zelfstandig werken
Wat? Maken opdracht 42 en 43 (lees eerst de theorie over publiek) (blz. 45) 
Hoe?  Fluisterend overleggen. Gaat dit niet goed? Dan gaan we in stilte aan het werk. 
Tijd? Tot het einde van de les. 
Hulp? Vraag je buurman/buurvrouw. Steek anders je hand omhoog, dan kom ik bij je.
Klaar? Maak opdracht 44 (blz. 46) of ga lezen in je leesboek. 




timer
15:00

Slide 11 - Slide

Lesafsluiting
  1. Wat is het tekstdoel van een leesboek zoals Harry Potter?
  2. Wat is het tekstdoel van een reclamefolder? 
  3. Wat is een voorbeeld van een tekst waarin uitleg wordt gegeven?


Zijn er nog vragen?

Huiswerk voor woensdag het vierde uur: opdracht 40 en 42 af. 

Slide 12 - Slide

Slide 13 - Link

Zelfstandig werken
Wat? Maken opdracht 40 (blz. 43)
Hoe?  In absolute stilte aan het werk. 
Tijd? Je hebt hier tot het einde van de les de tijd voor
Hulp? Vraag je buurman/buurvrouw. Steek anders je hand omhoog, dan kom ik bij je.
Klaar? Lees de theorie op blz. 44 en maakt opdracht 42 op blz. 43 of ga lezen in je leesboek. 

timer
10:00

Slide 14 - Slide

Lesafsluiting

Slide 15 - Slide

Aanduiden
Illustreren

Aantonen
Gelden

Bepalen

inhouden
duidelijk maken

bewijzen
laten zien
van toepassing zijn
vaststellen
betekenen

Slide 16 - Drag question

Oefening 3
Breid de onderstaande zin uit met de vraagwoorden: wanneer? en hoe?
Jelle gaat naar school.

Breid de onderstaande zin uit met de vraagwoorden: wanneer? en waar?
Mijn oma fietst


Slide 17 - Slide

Welkom
Pak alvast je leesboek, boek, schrift en pen, dan kunnen we snel beginnen. 

Slide 18 - Slide

Wat gaan we doen vandaag?
12.35 - 12.45 Lezen in leesboek
12.45 - 13.05 - Wat moet je weten voor de toets? Moment om vragen te stellen
13.05 - 13.25  Oefenen voor de toets, hoe goed ken/kan je het al?

Slide 19 - Slide

Tien minuten lezen, in stilte.

Slide 20 - Slide

Wat moet je weten voor de toets?
Noteer in je schrift zoveel mogelijk onderdelen die je moet weten voor de toets. Ben je goed voorbereid?

timer
5:00

Slide 21 - Slide

Oefening 1 
Is het vetgedrukte woord een persoonsvorm, voltooid deelwoord of infinitief? Schrijf op in je schrift. 

  1. Elke avond schrijft Elske in haar dagboek. 
  2. Ze hoopt zo een mooi overzicht voor later te maken.
  3. Inmiddels heeft ze al drie schriften volgeschreven.
  4. Ze zal haar dagboeken pas weer lezen als ze volwassen is.
  5. Tot die tijd bewaart ze de schriftjes op de bovenste plank in haar kast.
timer
3:00

Slide 22 - Slide

Oefening 2
Neem de zinnen over in je schrift. Zet streepjes tussen de zinsdelen en benoem het werkwoordelijk gezegde en onderwerp van de zinnen.

  1. Ik heb het gras gemaaid.
  2. Mijn vader zal blij zijn. 
  3. De nieuwe bank wordt morgen geleverd.
  4. In de vakantie ga ik in een supermarkt werken.
  5. Elke ochtend staat de bakker om vijf uur op.
timer
7:00

Slide 23 - Slide

Uitleg zinsopbouw
We hebben geleerd dat een basiszin bestaat uit twee delen:
- een deel dat zegt wat de handeling is (=wwg)
- een deel dat zegt wie de handeling uitvoert (=ow)

Bijvoorbeeld:
De tuinman hakt om. 

Deze zin is nog niet compleet. Je moet namelijk niet alleen vragen wie hakt om? Maar ook wat hakt de persoon om? 
Het wordt dan: De tuinman hakt de boom om. 

Slide 24 - Slide

Uitleg zinsopbouw
Bij sommige werkwoorden moet je maar één basisvraag stellen. Bijvoorbeeld:
De hond slaapt.

Je kan niet vragen: Wat slaapt de hond? Je hoeft bij dit werkwoord maar één basisvraag te stellen. Wie slaapt? 

Bij sommige werkwoorden moet je de wie vraag stellen, maar kun je ook de wat vraag stellen.
Bijvoorbeeld:
Lisa zingt. Wat zingt Lisa? Lisa zingt een lied.
Klaas tekent. Wat tekent Klaas? Klaas tekent een hond. 

Slide 25 - Slide

Samengevat
1. Een werkwoord waar je alleen een wie vraag bij moet stellen (Hij slaapt)
2. Een werkwoord waar je een wie & een wat vraag bij moet stellen. (De tuinman hakt de boom om)
3. Een werkwoord waar je een wie vraag bij moet stellen, maar ook een wat vraag bij kunt stellen. (Linda zingt, Linda zingt een lied) 

Noteer van deze werkwoorden de juiste soort. (maak een keuze uit 1, 2 of 3)
Wassen, zwemmen, opbellen, fietsen, wegsturen. 

Slide 26 - Slide

Oefening 3
Een basiszin is de kortste zin die je kunt maken.
Maak met ieder werkwoord een kloppende basiszin. Dus voeg één of twee zinsdelen toe. 
  1. opeten
  2. repareren
  3. zitten
  4. kletsen
  5. feliciteren

Slide 27 - Slide

Verhaal maken
Iedereen zegt één woord, de rest van de klas is stil en luistert goed. We houden het tempo hoog. Als het te lang duurt gaat het woord naar de volgende persoon. 


Slide 28 - Slide

Pauze

Slide 29 - Slide

Wat weet je nog?
Waar hebben we het de vorige les over gehad?

Slide 30 - Slide

Verhaal maken

Ik heb acht vrijwilligers nodig die voor het bord willen komen, deze leerlingen moeten in een rijtje staan. We gaan vandaag weer een verhaal maken. Deze keer gaan jullie niet omstebeurt een woord zeggen, maar word je aangewezen. Het kan zijn dat je dan een langer deel van een verhaal moet vertellen, wellicht een paar zinnen of slechts een woord.

De klas bepaalt of je af bent. Je bent af als je ehhhhh, het woord ervoor herhaalt of natuurlijk als je vloekt of scheldt in het verhaal. De klas moet dus goed opletten of dit niet gebeurt. 

Daarnaast bepaalt de klas het onderwerp van het verhaal. Het verhaal moet hier dus ook een beetje over blijven gaan (enkele uitwijkingen zijn in principe prima). 

Slide 31 - Slide

Opdrachten bespreken
Wat? Opdracht 15 en 16 blz. 69 en 70

- Je kijkt met een andere kleur pen na
- Verbeter je antwoord als deze fout is
- Zet een krul als je het antwoord goed hebt

Slide 32 - Slide

Tien minuten lezen, in stilte.

Slide 33 - Slide

Slide 34 - Slide