This lesson contains 23 slides, with interactive quizzes and text slides.
Lesson duration is: 45 min
Items in this lesson
Afweer
Transplantatie en bloedtransfusie
Slide 1 - Slide
Lesprogramma
Huiswerk
Leerdoelen
Uitleg
Vragen
Nabespreken
Huiswerk
Slide 2 - Slide
Welke vragen van het huiswerk willen jullie dat ik bespreek?
Slide 3 - Open question
Leerdoelen
Je kunt beargumenteren welke problemen kunnen ontstaan door antigenen bij transplantaties en bloedtransfusies en op welke wijze deze kunnen worden aangepakt.
Slide 4 - Slide
Slide 5 - Slide
Transplantatie
Vervangen van aangetast weefsel of orgaan
Acceptor en donor
Kans op afstotingsreactie (MHC-eiwitten op celmembranen = antigeen voor afweersysteem)
HLA-systeem en matching via internationaal registratiesysteem
T-cel afstoting of antistoffen
Afweer onderdrukkende medicijnen
Slide 6 - Slide
Bloedgroepen
ABO-systeem
A
B
AB = universele ontvanger
0 = universele donor
Hemolyse: samenklonteren RBC
Slide 7 - Slide
Bloedgroepen
Resusfactor
Resuspositief bloed (Rh+)
Resusnegatief bloed (Rh-): antiresus = hemolyse
Resuskindje (Rh- moeder en Rh+ kindje)
Slide 8 - Slide
Wat is een transplantatie?
A
Je krijgt een nieuw orgaan.
B
Je geeft een orgaan aan iemand anders.
C
Je krijgt bloed na een ongeluk.
D
Je verliest een orgaan door een ongeluk.
Slide 9 - Quiz
Wat is een afweereactie tegen lichaamsvreemde stoffen(antigenen)?
A
Het lichaam maakt enzymen.
B
Witte bloedcellen maken antistoffen.
C
Het lichaam wordt koud.
D
Rode bloedcellen maken histamine.
Slide 10 - Quiz
Bij de ziekte van Hashimoto raakt de schildklier ontstoken. Dit komt doordat het lichaam antistoffen aanmaakt die tegen de eigen schildklier werken. Hoe noemen we zo'n ziekte
A
Auto-immuunziekte
B
Reuma
C
Stofwisselingsziekte
D
Ziekte door letsel
Slide 11 - Quiz
Iemand heeft op zijn rode bloedcellen bloedfactor B. Welke bloedgroep heeft deze persoon?
A
Bloedgroep A
B
Bloedgroep B
C
Bloedgroep AB
D
Bloedgroep 0
Slide 12 - Quiz
Welke antistoffen heeft iemand met bloedgroep A in zijn bloedplasma?
A
Anti-A
B
Anti-B
C
Anti-A en anti-B
D
Geen antistoffen
Slide 13 - Quiz
Iemand heeft op zijn rode bloedcellen bloedfactor A en in zijn bloedplasma anti-B en antiresus. Welke bloedgroep heeft deze persoon?
A
Bloedgroep A-
B
Bloedgroep A+
C
Bloedgroep B-
D
Bloedgroep B+
Slide 14 - Quiz
Slide 15 - Drag question
Van wie kan iemand met bloedgroep 0 bloed krijgen?
A
Alleen van bloedgroep 0
B
Van iedereen.
C
Van iemand met bloedgroep B
D
Van iemand met bloedgroep A
Slide 16 - Quiz
Van wie kan iemand met bloedgroep AB bloed krijgen?
A
Van iemand met bloedgroep AB
B
Van iemand met bloedgroep A
C
Van iemand met bloedgroep 0
D
Van iedereen, elke bloedgroep kan.
Slide 17 - Quiz
Noa heeft bloedgroep AB en ze is resusnegatief. Hoeveel van de verschillende typen bloedfactoren(antigenen) uit het AB0 systeem bevinden zich op haar rode bloedcellen?
A
0
B
1
C
2
D
3
Slide 18 - Quiz
Noa heeft bloedgroep AB en ze is resusnegatief en is voor de tweede keer zwanger van dezelfde man met bloedgroep 0, die resuspositief is. Hun tweede kind, met bloedgroep A heeft de verschijnselen van een resuskind. Welke van de antistoffen Anti-A, Anti-B en antiresus bevat het bloed van de moeder?
A
Anti resus
B
Anti A en B
C
Anti resus en Anti A
D
Anti resus en Anti B
Slide 19 - Quiz
Noa is voor de tweede keer zwanger van dezelfde man met bloedgroep 0, die resuspositief is. Hun tweede kind, met bloedgroep A heeft de verschijnselen van een resuskind. Welke van de antistoffen Anti-A, Anti-B en antiresus bevat het bloed van het kind?
A
Anti resus
B
Anti resus en Anti B
C
Anti A
D
Anti B
Slide 20 - Quiz
Een arts had iets kunnen doen waardoor Noa haar kind (zie vorige vraag) niet de verschijnselen van een resuskind zou hebben gekregen. Wat had de arts dan moeten doen en op welk moment?
A
Tijdens de tweede zwangerschap antiresus toedienen in week 30 en net na de bevalling
B
Tijdens eerste zwangerschap Rh+ cellen toedienen aan de moeder.
C
Tijdens tweede zwangerschap Rh+ cellen toedienen aan de moeder.
D
Tijdens de eerste zwangerschap antiresus toedienen in week 30 en net na de bevalling
Slide 21 - Quiz
Daans bloedgroep wordt bepaald. Twee druppels bloed worden op een glaasje gebracht. Aan elke druppel bloed wordt testvloeistof toegevoegd (zie afbeelding). Er wordt gekeken of er samenklontering optreedt in de bloeddruppels. Welke bloedgroep heeft Daan?
A
Bloedgroep A
B
Bloedgroep AB
C
Bloedgroep B
D
Bloedgroep 0
Slide 22 - Quiz
Janneke heeft bloedgroep B. Welke testuitslag kan van Janneke zijn?