Lesdoel: avoir (hebben)

• Frans
• Middelbare school
• havo
• Leerjaar 2

Het werkwoord: avoir

( avoir = hebben)

Aan het eind van deze les kan ik

• het werkwoord avoir correct in een zin gebruiken.

• een kort verhaaltje vertellen over mijn familie.

Het werkwoord: avoir

( avoir = hebben)

Wat is de passé composé?

Wat betekent het werkwoord 'avoir'?

1. zijn
2. kunnen
3. doen
4. hebben

Wat is de passé composé?

In het Frans gebruik je 'avoir' om te vertellen (2 antwoorden):

1. hoe oud je bent
2. waar je woont
3. hoe je heet
4. wat je hebt

Wat is de passé composé?

Zeg in het Frans:

Ik heb twee zussen.

1. Je suis deux soeurs.
2. je m'appelle deux soeurs.
3. J'ai deux soeurs.
4. J'habite deux soeurs.

Wat is de passé composé?

Zeg in het Frans:

Hij is 12 jaar.

1. J'ai douze ans.
2. Il a douze ans.
3. Elle a douze ans.
4. Ils ont douze ans.

Het werkwoord: 'avoir'

Zet in de juiste volgorde:

	Persoonlijk vnw:
ik :
jij :
hij/zij:
men/wij :
wij :
jullie/u :
zij (mv):

tu

je

elle

ils

nous

elles

il

on

vous

Zet in de juiste volgorde en schrijf in je schrift:

	Persoonlijk vnw:	Vorm van ' avoir' :
ik :
jij :
hij/zij:
men/wij :
wij :
jullie/u :
zij (mv):

tu

j' 

elle

ils

nous

elles

il

on

vous

as

avons

avez

a

a

ai

ont

Vul de juiste vorm van avoir in:
j' ________ (avoir)

1. ai
2. as
3. ont
4. avons

Vul de juiste vorm van avoir in:
tu ________ (avoir)

1. ai
2. as
3. a
4. avons

Vul de juiste vorm van avoir in:
il/elle ________ (avoir)

1. ai
2. as
3. a
4. avons

Vul de juiste vorm van avoir in:
on ________ (avoir)

1. ai
2. as
3. avons
4. a

Vul de juiste vorm van avoir in:
nous ________ (avoir)

1. ai
2. as
3. a
4. avons

Vul de juiste vorm van avoir in:
vous ________ (avoir)

1. avez
2. as
3. ont
4. avons

Vul de juiste vorm van avoir in:
ils/elles ________ (avoir)

1. ai
2. ont
3. avez
4. avons

'le garçon'
kan je vervangen door:

1. elle
2. il
3. elles
4. ils

'la mère'
kan je vervangen door:

1. elle
2. il
3. elles
4. ils

'les parents'
kan je vervangen door:

1. elle
2. il
3. elles
4. ils

'les soeurs'
kan je vervangen door:

1. elle
2. il
3. elles
4. ils

'Cloé et Marianne'
kan je vervangen door:

1. elle
2. il
3. elles
4. ils

'Ma maison'
kan je vervangen door:

1. elle
2. il
3. elles
4. ils

'Mon frère et moi'
kan je vervangen door:

1. il
2. ils
3. nous
4. vous

'Toi et ton chien'
kan je vervangen door:

1. il
2. ils
3. nous
4. vous

Vul de juiste vorm van avoir in:
Cloé et Marianne ________ une tente.

1. a
2. avons
3. avez
4. ont

Vul de juiste vorm van avoir in:
Ma maison ________ deux fenêtres.

1. ai
2. as
3. a
4. ont

Vul de juiste vorm van avoir in:
Mon frère et moi ________ un cheval.

1. a
2. avons
3. avez
4. ont

Vul de juiste vorm van avoir in:
Toi et ton chien ________ bien joué.

1. as
2. avons
3. avez
4. ont

Maak een zin met avoir. 

J'

un

ai

chien.

Maak een zin met avoir.

trois

a

ans.

Ma

soeur

Maak een zin met avoir.

Pierre et Cloé

deux

ont

chats.

aussi

Vertel in je eigen woorden wat 'avoir' betekent.

Vertel een kort verhaaltje over jezelf
(minimaal 3 zinnen),
gebruik hiervoor het werkwoord 'avoir'.

Waarover heb je nog een vraag?

Wat vind ik nog moeilijk?

mezelf en familie voorstellen

le / la / l' / les

het werkwoord 'avoir'

getallen

uitstpraak