Nederlands - Thema 3 - Spreken

Nederlands
Thema 3 - Hoofdstuk 6: Spreken

Boek lezen

                                                                                                      15 mei 2023
1 / 12
next
Slide 1: Slide
NederlandsPraktijkonderwijsLeerjaar 1

This lesson contains 12 slides, with text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Nederlands
Thema 3 - Hoofdstuk 6: Spreken

Boek lezen

                                                                                                      15 mei 2023

Slide 1 - Slide

Terugblik vorige hoofdstuk spreken
Wat kan je vertellen als je jezelf voorstelt?
  • Naam (voornaam én achternaam)
  • Leeftijd
  • Woonplaats
  • Hobby's

Slide 2 - Slide

Terugblik vorige hoofdstuk spreken
Hoe kan je je voorbereiden als je jezelf gaat voorstellen?
  • Bedenk aan wie je je gaat voorstellen
  • Bedenk wat de ander van je wilt weten
  • Bedenk wat je wilt zeggen
  • Oefen voor de spiegel of met een bekende

Slide 3 - Slide

Terugblik vorige hoofdstuk spreken
Spreekregels

  • Sta of zit rechtop.
  • Kijk mensen aan tegen wie je spreekt.
  • Spreek rustig en duidelijk.

Schrijf de regels op je wisbordje

Slide 4 - Slide

Opbouw van de les
- Doel van de les

- Hoe vertel je over een gebeurtenis?

- Opdracht maken uit het boek

Slide 5 - Slide

Doel van de les

- Aan het einde van de les kan ik begrijpelijk over een gebeurtenis vertellen.

Slide 6 - Slide

Vertellen over een gebeurtenis
Als je er voor wilt zorgen dat een ander jouw verhaal begrijpt kan je de volgende dingen vertellen:

  • Wanneer 
  • Wie
  • Waar
  • Wat

Slide 7 - Slide

Open je boek op bladzijde 200.

Opdracht 1: 
Luister goed naar de twee fragmenten!

Slide 8 - Slide

Opdracht 2

Werk samen met een klasgenoot bij deze 
opdracht.

Slide 9 - Slide

Opdracht 3

Kijk en luister naar het fragment en 
beantwoord de vragen.

Slide 10 - Slide

Opdracht 4

Vertel aan de klas over een gebeurtenis toen 
je in de natuur was.

Slide 11 - Slide

Wat hebben we geleerd?
Welke dingen vertel je om een ander jouw beter te laten begrijpen?

  • Wanneer (iets is gebeurd)
  • Wie (erbij was)
  • Waar (iets is gebeurd)
  • Wat (er precies gebeurd is en hoe het is afgelopen)

Schrijf de vier punten op je wisbordje!

Slide 12 - Slide