This lesson contains 16 slides, with interactive quizzes and text slides.
Lesson duration is: 45 min
Items in this lesson
De Franse revolutie
Slide 1 - Slide
Verlichting en de Franse Revolutie
oefentoets
Slide 2 - Slide
Slide 3 - Slide
Je ziet een Franse spotprent uit 1789. Welke uitspraak over de tekening is waar?
Gebruik de bron
A
De onderste man, die krom loopt, hoort bij de derde stand. De tekenaar wil met deze tekening zeggen dat het goed is om de derde stand hard te laten werken.
B
De onderste man, die krom loopt, hoort bij de derde stand. De tekenaar wil met deze tekening zeggen dat de derde stand wordt uitgebuit door de eerste en de tweede stand.
C
De bovenste twee mensen horen bij de derde stand. De tekenaar wil met deze tekening zeggen dat de derde stand lui is en harder zou moeten werken.
D
De bovenste twee mensen horen bij de derde stand. De tekenaar wil met deze tekening zeggen dat de derde stand bestaat uit verstandige mensen die anderen voor zich laten werken.
Slide 4 - Quiz
Zet de zinnen in de juiste volgorde van tijd. Begin met de gebeurtenis die het langst geleden is.
LodewijkXIV laat het paleis in Versailles bouwen
Lodewijk XIV overleden
Het volk kwam in opstand tegen een belastingverhoging. Lodewijk en Anna moesten uit Parijs vluchten.
Lodewijk XIV werd officiëel gekroond en hij besluit om helemaal alleen te regeren.
Anna van Oostenrijk regeerde als regentes namens haar zoon Lodewijk XIV
Slide 5 - Drag question
Welke zinnen horen ALLEEN bij verlichte denkers en niet bij absolute vorsten
1. Als bestuurders niet goed besturen, mag het volk ze door anderen vervangen; 2. De macht van de overheid moet verdeeld worden tussen de regering, het parlement en de rechters; 3. Een koning hoeft zijn besluiten aan niemand uit te leggen; 4. Vorsten hebben hun macht gekregen van God. 5. Koning en ministers hebben hun macht van het volk gekregen.
A
Zin 1, 2, 5
B
Zin 2, 3, 4
C
Zin 3, 4, 5
D
zin 2, 3, 5
Slide 6 - Quiz
Waaruit bestaat het trias politica?
A
De wetgevende , uitvoerende en de rechterlijke macht.
B
De wetgevende , economische en de rechterlijke macht.
C
De wetgevende , uitvoerende en de economische macht.
D
De economische, uitvoerende en de rechterlijke macht.
Slide 7 - Quiz
Waarom is de Trias Politica belangrijk?
A
Voorkomt machtsmisbruik
B
Meer mensen besturen het land
C
koning wil ondersteuning
D
Montesquieu wilde zelf alle macht
Slide 8 - Quiz
De manier van besturen waarbij de koning alle macht heeft?
A
Monarchie
B
Democratie
C
Rechtsstaat
D
Absolutisme
Slide 9 - Quiz
Descartes was een filosoof die bekend werd door de uitspraak: Ik denk, dus ik besta.
Waarom past deze uitspraak zo goed bij de Verlichting?
A
Deze uitspraak maakt duidelijk dat Descartes een groot vertrouwen had in de kracht van de natuur.
B
Deze uitspraak maakt duidelijk dat Descartes geloofde in de kracht van het verstand.
C
Deze uitspraak maakt duidelijk dat Descartes geloofde in de kracht van God de Schepper die alles maakt.
D
Deze uitspraak maakt duidelijk dat Descartes weinig vertrouwen had in het bestuderen van de Bijbelverhalen.
Slide 10 - Quiz
Hieronder staan vier personen en aantal uitspraken. Koppel de juiste uitspraak aan de juiste persoon.
Montesquieu
Locke
Lodewijk XIV
Als één persoon alle macht heeft dan is alles verloren.
De staat! Dat ben ik!
De koning moet rekening houden met de belangen van zijn onderdanen. Als hij dit niet doet dan heeft het volk het recht om in opstand te komen.
Slide 11 - Drag question
Wat is het startmoment van de Franse Revolutie?
A
De eed op de kaatsbaan
B
de onthoofding van Lodewijk XVI.
C
De bestorming van de Bastille
D
De invoering van de grondwet
Slide 12 - Quiz
4 Wat was het doel van de Franse revolutie?
A
meer macht voor het volk
B
meer macht voor de koning
C
meer macht voor de adel
D
meer macht voor de geestelijkheid
Slide 13 - Quiz
Wat is geen oorzaak van de Franse Revolutie?
A
Lodewijk XVI wordt terechtgesteld
B
De 3de stand mocht niet meebslissen
C
Er waren misoogsten
D
Lodewijk XVI had grote schulden
Slide 14 - Quiz
Leg uit hoe de standensamenleving zoals die in de 18e eeuw in Frankrijk bestond in elkaar zat. Doe het zo: a. Noteer eerst de naam van de stand. b. Schrijf achter de stand, de juiste namen die bij de stand horen. c. Noteer bij iedere stand welke taken en/of het werk dat zij deden.
Slide 15 - Open question
Hoe zou filosoof John Locke hebben geoordeeld over het feit dat de Franse bevolking in opstand kwam tegen de regering van Lodewijk XVI? Leg je antwoord uit.