Samenvatting H3

Belangrijke begrippen
  afzet = Aantal producten/diensten dat een bedrijf verkoopt.
Omzet = Verkoopopbrengst. 
Inkoopwaarde = de totale waarde van de goederen die je hebt ingekocht. (let op dit zijn géén kosten!)
Brutowinst = het bedrag dat je overhoudt om je kosten te betalen. 
Nettoresultaat = Het bedrag dat een bedrijf na aftrek van kosten overhoud (winst/verlies)









1 / 21
next
Slide 1: Slide
EconomieMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 4

This lesson contains 21 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Belangrijke begrippen
  afzet = Aantal producten/diensten dat een bedrijf verkoopt.
Omzet = Verkoopopbrengst. 
Inkoopwaarde = de totale waarde van de goederen die je hebt ingekocht. (let op dit zijn géén kosten!)
Brutowinst = het bedrag dat je overhoudt om je kosten te betalen. 
Nettoresultaat = Het bedrag dat een bedrijf na aftrek van kosten overhoud (winst/verlies)









Slide 1 - Slide

Omzet 
(700 x 5)
€ 3500
Inkoopwaarde
(700 x 1,10)
€ 770
Brutowinst
3500 - 770
€ 2730
Bedrijfskosten
700 + 800
€ 1500
Nettoresultaat
2730 - 1500 
€ 1230
Ben verkoopt telefoonhoesjes. In de maand Juli heeft hij 700 hoesjes verkocht. De verkoopprijs is gemiddeld € 5 per hoesje. De inkoopprijs is € 1,10 per hoesje. De huurkosten waren € 700 en de loonkosten bedroegen € 800. 

Slide 2 - Slide

Wat is de juiste omschrijving van het begrip nettoresultaat?
A
De brutowinst min de bedrijfskosten.
B
De nettowinst min de bedrijfskosten.
C
De nettowinst min de brutowinst.
D
Afzet keer de verkoopprijs

Slide 3 - Quiz

Welke van de volgende kosten zijn Geen bedrijfskosten
A
Loonkosten
B
Huurkosten
C
Rentekosten
D
Inkoopwaarde

Slide 4 - Quiz

Het bedrag dat een bedrijf optelt bij de inkoopkosten noem je brutowinstopslag of brutowinstmarge.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 5 - Quiz

In welk kwartaal was de nettowinst het laagst? 

Slide 6 - Slide

Consumentenprijs

Inkoopprijs + brutowinstmarge = verkoopprijs 


verkoopprijs + btw

= consumentenprijs

Slide 7 - Slide

Consumentenprijs berekenen
De verkoopprijs van een fiets is € 700 (excl. 21% BTW), bereken de consumentenprijs. 



Som: 700 ÷ 100 x 121 = € 847
€ 
700
x
?
%
100
1
121

Slide 8 - Slide

  1. BTW berekenen:
    € 125 : 100 x 21% = € 26,25 
  2. of 21% :100 x 125 = 26,25 euro
  3. Consumentenprijs berekenen
    € 125 + € 26,25 = € 151,25
Rekenen met BTW - overzicht 
Verkoopprijs
  • 100%
Btw
  • 6% 
Consumentenprijs
  • 106% 
  • 100%
  • 21% 
  • 121% 
  • Je koopt een bloes met een verkoopprijs van € 45. 
  • Het btw tarief is 21%
  1. Bereken de btw
  2. Bereken de consumentenprijs
BTW 21% = 21:100x45 =9,45 euro
Consumentenprijs=
Verkoopprijs + btw
dus 45 + 9,45 = 54,45 euro

Slide 9 - Slide

Terugrekenen van consumentenprijs naar verkoopprijs
De consumentenprijs van een product is € 847.-
De btw is 21%.




De verkoopprijs:
€ 847 ÷ 121 x 100 = € 700.-

€ 
847
x
?
%
121
1
100

Slide 10 - Slide

Een laptop kost € 723,- (incl. Btw.)
Hoe bereken je de prijs exclusief btw.
A
723 ÷ 100 x 21=
B
723 ÷ 100 x 89 =
C
723 ÷ 121 x 100 =

Slide 11 - Quiz

Kapitaal
Productiefactoren
Arbeid
Natuur
Ondernemerschap

Slide 12 - Slide

Welke beloning hoort bij welke productiefactor?
Sleep de beloningen naar de juiste plek.
ondernemersschap
natuur
arbeid
kapitaal
salaris
rente
pacht
huur
winst

Slide 13 - Drag question

Afschrijving: (Aanschafwaarde - restwaarde) :aantal gebruiksjaren
Aanschaf € 700
Na 5 jaar € 20 
  • Waardeverlies = 680  

Slide 14 - Slide

Afschrijving: (Aanschafwaarde - restwaarde) :aantal gebruiksjaren
Aanschaf € 700
Na 5 jaar € 20 
  • Afschrijving = (700 - 20) : 5 jaar = 136 euro per jaar

Slide 15 - Slide

Een nieuwe machine kost € 135.000,- de restwaarde is ongeveer 30.000 euro na 6 jaar. Bereken de maandelijkse afschrijving.

Slide 16 - Open question

Vaste & variabele kosten
  • De vaste kosten van Wilfreds bedrijf zijn € 60.000 per maand. De brandstofkosten van zijn bussen bedragen € 0,21 per kilometer.
  • Zijn bussen rijden ongeveer 40.000 kilometer per maand.

  • Bereken de kostprijs van het busvervoer per kilometer.

  • Vaste kosten zijn 60.000 ÷ 40000 km = € 1,50 per km
  • € 1,50 + € 0,21 = 1,71 kosten per km.



Slide 17 - Slide

Iddink drukt 50.000 schoolboeken per jaar. De vaste kosten bedragen 90.000 euro per jaar. De variabele kosten per schoolboek zijn € 8,50.
Hoe bereken je de kosten per schoolboek?
A
90.000 x 50.000 ÷ 8,50
B
90.000 x 50.000 ÷ 8,50
C
50.000 ÷ 90000 ÷ 8,50
D
90.000 ÷ 50.000 + 8,50

Slide 18 - Quiz

Hoe kan je de arbeidsproductiviteit verhogen.

Slide 19 - Mind map

Slide 20 - Slide

Slide 21 - Slide