Woordenschat h1 havo 1

Lezen en woordenschat
1 / 24
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

This lesson contains 24 slides, with interactive quizzes, text slides and 2 videos.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Lezen en woordenschat

Slide 1 - Slide

Leerdoelen
Aan het einde van deze les
  • heb ik geoefend met alinea's het onderwerp van een tekst bepalen (lezen)heb ik geoefend met lezen (lezen)
  • kan ik alinea's in een tekst herkennen (lezen)
  • Kan ik benoemen wat een synoniem is (woordenschat/woordraadstrategieën)
  • Heb ik geoefend met het toepassen van synoniemen (woordenschat/woordraadstrategieën)

Slide 2 - Slide

Lesplanning

  • Terugblik vorige les
  • Voorlezen (twee/drie leerlingen, iedereen moet een keer)
  • Wat weet je al?
  • Instructie
  • Quiz
  • Werken
  • Afsluiten

Slide 3 - Slide

Schrijf drie dingen op
die je van
de vorige les
onthouden hebt.

Slide 4 - Mind map

Voorlezen
Read2me
Voorleeswedstrijd
Iedereen moet voorgelezen hebben 
De beste gaan door 
timer
5:00

Slide 5 - Slide

Je hebt geen woordenboek.
Hoe kun je de betekenis
van een moeilijk woord
achterhalen?

Slide 6 - Mind map

Onderwerp bepalen
• Geeft aan waar de tekst over gaat.
• Je kunt het vaak met één of enkele woorden zeggen.


Om het onderwerp van de tekst te kunnen vinden, hoef je niet helemaal de tekst te lezen. Kijk naar:
  • De titel
  • Illustraties bij de tekst
  • Tussenkopjes
  • Andere opvallende delen
  • (bron bekijken)
  • De eerste alinea (vaak dik gedrukt of in een ander lettertype)
  • Je vraagt jezelf af: waar gaat deze tekst over?

Slide 7 - Slide

Korte herhaling 
Oriënterend lezen om het onderwerp te bepalen.

Slide 8 - Slide

Slide 9 - Video

Leesplan

Slide 10 - Slide

woordraadstrategieën
Zoek een synoniem
Zoek een omschrijving/ definitie
Zoek een voorbeeld
Zoek een tegenstelling
Zoek een bekend woorddeel
Bekijk de afbeelding

Slide 11 - Slide

Wat is een synoniem, denk je?

Slide 12 - Mind map

Slide 13 - Video

Synoniem
  • Synoniemen zijn woorden met (bijna) dezelfde betekenis.
  • Andere woorden met (bijna) dezelfde betekenis.

Voorbeelden:
fiets - rijwiel
praten - spreken
ambacht - beroep
duidelijk - helder
schrijver – auteur


Slide 14 - Slide

Manier van uitdrukken waarbij
een beeld duidelijk maakt wat je wilt zeggen.

A
alliteratie
B
attribuut
C
beeldspraak
D
klassieker

Slide 15 - Quiz

Vaak gezongen lied,
veelgelezen boek, etc.
A
attribuut
B
klassieker
C
parallellogram
D
pictogram

Slide 16 - Quiz

Rijm waarbij de beginmedeklinkers
van woorden of lettergrepen
hetzelfde zijn.
A
alliteratie
B
attribuut
C
parallellogram
D
klassieker

Slide 17 - Quiz

Vierhoek waarvan de overstaande zijden evenwijdig zijn
A
attribuut
B
parallellogram
C
pictogram

Slide 18 - Quiz

Voorwerp dat aan iets
of iemand wordt verbonden
A
attribuut
B
pictogram

Slide 19 - Quiz

Werken
Lezen, blz. 15/16:
  • opdracht 4

Woordenschat, blz. 24:
  • startopdracht
  • opdracht 1

Niet af = huiswerk
timer
20:00

Slide 20 - Slide

Reflectie op leerdoelen
Heb ik mijn leerdoel bereikt?
  • Ik heb geoefend met alinea's het onderwerp van een tekst bepalen (lezen)
  • Ik heb geoefend met lezen (lezen)
  • Ik kan alinea's in een tekst herkennen (lezen)
  • Ik kan benoemen wat een synoniem is (woordenschat/woordraadstrategieën)
  • Ik heb geoefend met het toepassen van synoniemen (woordenschat/woordraadstrategieën)

Slide 21 - Slide

Schrijf drie dingen op
die je vandaag geleerd hebt.

Slide 22 - Mind map

Reflectie:
Wat ging bij jou goed tijdens deze les?
Wat kan nog iets beter?

Slide 23 - Open question

Feedback:
Wat vond je fijn/goed aan deze les?
Wat zou je liever anders willen zien?

Slide 24 - Open question