1.1 Wat wil je kopen? Deel 1

Vak: Economie
Hoofdstuk: 1.1 Wat wil je kopen? 
1.
Lesopening
2.
Lesdoel + leergebiedoverstijgende doelen
3.
Arrangementen
4. 
Instructie
5.
Begeleid inoefenen
6. 
Zelfstandig werken
7.
Evaluatie
1 / 22
next
Slide 1: Slide
EconomieMiddelbare schoolvmbo k, tLeerjaar 2

This lesson contains 22 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Vak: Economie
Hoofdstuk: 1.1 Wat wil je kopen? 
1.
Lesopening
2.
Lesdoel + leergebiedoverstijgende doelen
3.
Arrangementen
4. 
Instructie
5.
Begeleid inoefenen
6. 
Zelfstandig werken
7.
Evaluatie

Slide 1 - Slide

1. Lesopening
Pak je boek van economie op tafel en laat deze nog even dicht op tafel liggen. 


Huiswerk controle:
n.v.t.

Slide 2 - Slide

Algemene regels bij economie
- Wanneer er staat "bereken", schrijf je op hoe je bij de uitkomst bent gekomen. Doe je dit niet, dan krijg je niet alle punten in je toets. 

- Wanneer het over geldbedragen gaat, schrijf je altijd het euro-teken:

Slide 3 - Slide

2. Lesdoel & leergebiedoverstijgende doelen
Aan het eind van deze les:
    - kun je uitleggen wat het verschil is tussen basisbehoeften en overige behoeften
    - weet je dat je met goederen en diensten in je behoeften kunt voorzien
    - kun je een geldbedrag op de juiste manier noteren


    Slide 4 - Slide

    3. Arrangementen
    - Verdiept: kijk of je zelfstandig aan de slag kunt of dat je mee wil doen aan de instructie na het benoemen van de lesdoelen en het lezen van de theorie. 
    n.v.t.

    - Basis: doe mee aan de mini-check. Alles goed? Zelfstandig aan de slag. Niet alles goed? Instructie volgen, daarna aan de slag. 
    Jessica, Niek, Jaysen, Jochem, Jamie, Krystian & Gijs

    - Intensief: doe mee aan de mini-check. Instructie volgen, kom aan de groepstafel zitten. 
    n.v.t.

    Slide 5 - Slide

    Verdiept arrangement:
    Verdiept: n.v.t.

    Huiswerk noteren + maken:
    les: 1.1 deel 1
    blz: 8 & 9
    opdr: 1 t/m 8

    Slide 6 - Slide

    Mini-check
    Leerlingen in het basis en intensief arrangement doen mee met de mini-check. 

    Slide 7 - Slide

    Wat zijn behoeften?
    A
    Alles wat je nodig hebt.
    B
    Alles wat je zelf hebt.
    C
    Alles wat je graag wil hebben.
    D
    Alles wat je nodig hebt en wat je graag wil hebben.

    Slide 8 - Quiz

    Basisbehoeften
    Overige behoeften

    Slide 9 - Drag question

    verbruiksgoederen
    gebruiksgoederen

    Slide 10 - Drag question

    Wat zijn diensten?
    A
    Dingen die je vast kunt pakken
    B
    spullen die je moet kopen
    C
    dingen die schaars zijn
    D
    iets dat je voor een ander doet of voor jou gedaan wordt

    Slide 11 - Quiz

    Wie maakt wat:
    3 vragen of meer goed? Ga zelfstandig aan de slag:
    les 1.1, opdracht 1 t/m 8, blz. 8 & 9

    De rest doet mee met de instructie.

    Slide 12 - Slide

    4. Instructie
    Lees en kijk mee naar de volgende dia. 

    Slide 13 - Slide

    Behoeften
    Mensen hebben behoefte aan goederen en diensten, dit noemen we behoeften.

    Er zijn basisbehoeften en overige behoeften
    basisbehoeften
    overige behoeften

    Slide 14 - Slide

    Goederen
    Goederen kun je vastpakken. Deze kunnen we indelen in:

    1. Verbruiksgoederen: goederen die je maar 1x kunt gebruiken en dan zijn ze op (bijvoorbeeld een flesje water);
    2. Gebruiksgoederen: goederen die je vaker gebruikt en een lange tijd mee gaan (bijvoorbeeld een laptop).

    Slide 15 - Slide

    Diensten
    Diensten kun je NIET vastpakken, want een persoon levert jou een dienst. Bijvoorbeeld: 

    • een taxi-ritje
    De taxi-chauffeur brengt jou naar het restaurant. Hij levert je dus een dienst. 

    Op de volgende slide ga je een voorbeeld geven van een dienst.

      Slide 16 - Slide

      Noem eens een voorbeeld van een dienst

      Slide 17 - Open question

      Regels geldbedragen economie
      1. Je schrijft altijd een  wanneer het over bedragen gaat. 
      Dus: €25,00 of €0,95

      2. Een geldbedrag heeft ALTIJD twee decimalen (twee cijfers achter de komma) 
      -> Uitzondering: bij hele bedragen hoeft dit niet (€25,- of €50,-)

      3. Bij duizendtallen of groter schrijf je punt. Dit vul je niet in op je rekenmachine, bijvoorbeeld: €1.350,- of €1.000.000,-. De punt zorgt ervoor dat het leesbaar wordt. 

      Slide 18 - Slide

      5. Begeleid inoefenen
      Wie kan zelfstandig aan de slag (basis)?
      Jessica, Niek, Jaysen, Jochem, Jamie, Krystian & Gijs: jullie gaan zelfstandig les 1.1, opdracht 1 t/m 8 maken op blz. 8 & 9. Lees goed de stukjes tekst. 

      Wie heeft nog extra instructie/leeshulp nodig (intensief)?
      Had je alle vragen van de mini-check fout? Wij maken samen opdracht 7.

      Slide 19 - Slide

      6. Zelfstandig werken
      Je leest de blauwe & groene stukjes tekst op bladzijde 8 & 9. Hierna maak je opdracht 1 t/m 8 op blz. 8 en 9


      Ben je klaar?
      Dan kijk je het werk na en verbeter je waar nodig. 
      Hierna maak je de plusopdrachten 1 t/m 5 op blz. 32

       
      timer
      1:00

      Slide 20 - Slide

      7. Evaluatie
      Hoe ging de les?
      Heb je nog vragen of vind je nog iets lastig? 

      Lesdoelen: 
      - kun je uitleggen wat het verschil is tussen basisbehoeften en overige behoeften?
      - weet je dat je met goederen en diensten in je behoeften kunt voorzien?
      - kun je een geldbedrag op de juiste manier noteren?

      Slide 21 - Slide

      8. Huiswerk en toetsen
      Huiswerk:
      Woensdag 6 september
      1.1 opdracht 1 t/m 8
      Toetsen:
      Geen

      Slide 22 - Slide