10/1 Herhaling lezen h1 t/m 4, 1hv

Lezen h1 t/m 4
Iedereen in de Google Meet, camera aan en microfoon en geluid uit
1 / 36
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 1

This lesson contains 36 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 90 min

Items in this lesson

Lezen h1 t/m 4
Iedereen in de Google Meet, camera aan en microfoon en geluid uit

Slide 1 - Slide

Even inkomen: Mijn vakantie was...

😒🙁😐🙂😃

Slide 2 - Poll

Beschrijf jouw vakantie in één woord.
Past er een titel van een lied bij dat woord?
Schrijf die ook op.
(samen in een antwoord, zodat we de koppeling kunnen zien)

Slide 3 - Mind map

Schrijf drie dingen op
die je het onderdeel lezen onthouden hebt.

Slide 4 - Mind map

Planning
  • Wat weet je al?
  • Instructie/quiz
  • Werken 
  • Afsluiten

Slide 5 - Slide

Lesdoel:
  • Ik weet wat oriënterend en globaal lezen is, hoe ik die leesmanieren moet toepassen en waar ik ze voor nodig heb.
  • Ik weet wat een hoofdgedachte is en waar ik daarvoor moet kijken in een tekst.
  • Ik kan tekstverbanden herkennen aan de hand van signaalwoorden.
  • Ik kan chronologische, opsommende, tegenstellende en toelichtende verbanden in een tekst herkennen.

Slide 6 - Slide

Hoe vind je het onderwerp van een tekst?
A
De hele tekst lezen
B
Oriënterend lezen
C
Globaal lezen
D
Zoekend lezen

Slide 7 - Quiz

Hoe ziet de indeling van een tekst er vaak uit?
A
Inleiding - middenstuk
B
Titel - inleiding - middenstuk
C
Inleiding - middenstuk - slot
D
Inleiding - deelonderwerpen

Slide 8 - Quiz

Wat is een deelonderwerp van een tekst?

Slide 9 - Open question

Schrijf kenmerken van
een inleiding en slot
van een tekst

Slide 10 - Mind map

Hoe verschillen het onderwerp van een tekst en de hoofdgedachte van een tekst met elkaar?

Slide 11 - Open question

Twee jongens ernstig gewond aan 
handen na afsteken illegaal vuurwerk

Bij het afsteken van vuurwerk zijn zaterdag 
twee minderjarige jongens in Gelderland 
zwaargewond geraakt aan hun handen. In zowel 
in Arnhem als in Nijmegen ging het mis bij het
afsteken van cobra's, bevestigt de politie na 
berichtgeving van het AD.

De twee jonge tieners zijn met ernstig letsel naar 
het ziekenhuis gebracht. Volgens de politie ziet 
het ernaar uit dat ze een hand moeten missen.


"Ernstig letsel door vuurwerk zien we vaker met 
Oud en Nieuw, maar nu zien we het nog twee 
dagen later", aldus een woordvoerder van de politie.


Cobra's vallen onder de zwaarste categorie vuurwerk en zijn illegaal.
Slot
Geen slot
Titel
Middenstuk
Inleiding

Slide 12 - Drag question

Wat weet je van
tekstverbanden?

Slide 13 - Mind map

Werk voor de deze les + huiswerk:
Alvast aan het werk? 
  • je begrijpt de lesstof/theorie voldoende (je kunt het groene theorieblok uit je boek gebruiken als ondersteuning) 
  • je kan geen vragen stellen 
  • je werkt in stilte en je mag niet praten of overleggen en geen vragen stellen
  • je bent echt aan het werk!
Klaar = in stilte lezen of werken aan een ander vak

Oefentoets maken, nakijken en verbeteren --> zie Google Classroom

Slide 14 - Slide

Tekstopbouw
Tekst opbouw:
De meeste teksten bestaan uit een inleiding, middenstuk en slot

In het middenstuk schrijft de schrijver in verschillende alinea’s
over het onderwerp van de tekst.

Slide 15 - Slide

Onderwerp- oriënterend lezen 
• Geeft aan waar de tekst over gaat; het onderwerp
• Je kunt het vaak met één of enkele woorden zeggen.


Om het onderwerp van de tekst te kunnen vinden, hoef je niet helemaal de tekst te lezen. Kijk naar:
• de titel
• plaatje(s) bij de tekst
• tussenkopjes
• andere opvallende delen
 En je leest de eerste alinea (vaak dik gedrukt of in een ander lettertype)!

Slide 16 - Slide

Deelonderwerp - globaal lezen
Deelonderwerpen behandelen verschillende kanten van een onderwerp, ook wel aspecten genoemd. 
Bijvoorbeeld: het onderwerp van een tekst is 'voetbal'. Een deelonderwerp zou 'De geschiedenis van voetbal' of 'het tenue' kunnen zijn. 

Stappenplan
  • Zoek het onderwerp van de alinea; waar gaat deze alinea over?
  • Let op tussenkopjes in de tekst
  • Bekijk de alinea-indeling
  • Lees de eerste zin en de laatste van iedere alinea 
  • Een deelonderwerp is steeds een 'nieuw' aspect van het onderwerp
  • Lees niet te snel, neem de tijd


Slide 17 - Slide

Kernzin - alinea
  • De kernzin is de zin waarin de belangrijkste informatie staat, de kern van de boodschap en DAARNA komt de rest (uitleg en voorbeelden).
  • De kernzin gaat altijd over het onderwerp en moet dus betrekking hebben op het onderwerp dat je bepaald hebt.
  • De kernzin gaat VAAK over wie (doet/vindt/wil/overkomt) en/of wat (wil/doet/vindt de wie of gebeurde er met de wie) en NOOIT over waarom 
  • In de kernzin staat GEEN uitleg of voorbeeld.
  • De kernzin is meestal de de eerste zin in de alinea en soms de tweede of de laatste zi



Slide 18 - Slide

Kernzin
Voorbeelden plaats kernzin in de alinea

Mevrouw Hooi houdt veel van koffie. Zij drinkt zeker zes koppen koffie per dag en het liefst Nespresso. Koffie van vers gemalen bonen vindt zij ook lekker. Dan wel het liefst van Australian.

De vorige lessen hebben de leerlingen gewerkt aan woordenschat h3 en h4. Daar zat een link in naar lezen h4; de signaalwoorden of verbindingswoorden voor woordraadstrategieën.  Daardoor beginnen de leerlingen beter voorbereid aan lezen h4.

Slide 19 - Slide

Hoofdgedachte
Lezen: de hoofdgedachte
• De hoofdgedachte is een (door jezelf bedachte) samenvatting in één zin.
• De hoofdgedachte is het onderwerp + dat wat daarover verteld wordt.


Het stappenplan om de hoofdgedachte te vinden:
  • Wat zegt de schrijver van de tekst over het onderwerp? 
  • De hoofdgedachte is altijd één complete zin.
  • Je vindt de hoofdgedachte meestal in de inleiding of in het slot van een tekst, dus lees die twee gedeelten goed!
--> Let op: de hoofdgedachte is nooit een vraag!

Slide 20 - Slide

Verschil hoofdgedachte en kernzin
De hoofdgedachte is één mededelende zin (dus géén vraag); een samenvatting van de hele tekst in één zin
Die moet je zelf bepalen en kan je niet uit de tekst halen.

De kernzin is de zin die het belangrijkste  van een alinea weergeeft. Meestal de eerste of laatste zin van de alinea.
De kernzin staat al in de tekst en kan je zo overschrijven.

Slide 21 - Slide

Tekstverbanden - signaalwoorden
Een schrijver geeft zijn tekst een goede opbouw door zinnen en alinea’s in een logische volgorde te zetten. Dit doet hij om de tekst goed leesbaar er overzichtelijk te houden. Als een tekst niet lekker leest, dan stopt de lezer vaak met lezen.

Ze helpen je bij het beantwoorden van vragen en het schrijven van goede zinnen en teksten. 
Het scheelt je tijd bij een toets en uiteindelijk bij je schoolexamens en examens
Je kan ze gebruiken bij alle teksten, dus ook voor al je andere schoolvakken



Slide 22 - Slide

Tekstverbanden - signaalwoorden
Kennen = leerwerk (je moet het echt uit je hoofd kennen, bijvoorbeeld door flitskaartjes te maken): tekstverbanden en de bijbehorende signaalwoorden
Kunnen= oefenen van wat je geleerd hebt
- toepassing = een tekstverband kunnen herkennen tussen woorden, in zinnen en tussen alinea's
- toepassen = aan signaalwoorden kunnen zien bij welk tekstverband ze horen
- inzicht = zelf een tekstband kunnen aanbrengen door signaalwoorden te gebruiken tussen woorden, in zinnen en tussen alinea's


Slide 23 - Slide

Tekstverband - signaalwoord
Tekstverband = het verband van een tekst
--> hoe de woorden, zinnen of alinea's met elkaar verbonden zijn.

Daar gebruiken we signaalwoorden voor.
Signaalwoorden = een woord dat een signaal geeft
--> het woord laat met een signaal laat zien of er bijvoorbeeld
een uitleg of voorbeeld volgt, die dus aansluit bij het woord.de zin of de alinea daarvoor.

Elk tekstverband heeft dus bijbehorende signaalwoorden. 
LET OP: sommige signaalwoorden (of woorden die er op lijken) kunnen ook bij andere tekstverbanden horen!

Slide 24 - Slide

Tekstverbanden/signaalwoorden
Verbanden
• chronologisch verband



• opsommend


• tegenstellend


• toelichtend (voorbeeld)





Verbindingswoorden/signaalwoorden
• voordat, nadat, eerst, daarna, wanneer, vroeger, later, nu, vervolgens,  terwijl, dadelijk, intussen, binnenkort --> ook jaartallen en data!

• ten eerste, ten tweede, om te beginnen, bovendien, ook, (nog), verder, ten slotte, en, niet alleen

• maar, tegenover, daarentegen, toch, echter, hoewel, ofschoon, ondanks dat, aan de ene kant... aan de andere kant

• zo, als, zoals, denk aan, neem nou, bijvoorbeeld




Slide 25 - Slide

We gaan vandaag naar de Efteling en daarna thuis patat eten.
Ik houd erg van muziek, bijvoorbeeld K-pop. 
Mijn vader is nu vaak thuis, maar mijn moeder gaat nog naar haar werk. 
Niet alleen puppy's zijn lief, maar ook kittens!
Tegenstellend verband
Toelichtend verband
Opsommend verband
Chronologisch verband

Slide 26 - Drag question

Oefenen tekstverbanden
Schrijf de naam van het tekstverband en het eerste en het laatste woord van het tekstverband in je schrift

Slide 27 - Slide

Slide 28 - Slide

Welke signaalwoorden horen bij een opsommend verband?

Slide 29 - Open question

Waar kun je tekstverbanden in een tekst terugvinden?
A
Tussen twee woorden
B
Tussen twee zinnen
C
Tussen meerdere alinea's
D
Tussen twee of meerdere woorden, zinnen en alinea's

Slide 30 - Quiz

Werk voor de deze les (in de tijd die over is)+ huiswerk:
Oefentoets maken, nakijken en verbeteren --> zie Google Classroom

Slide 31 - Slide

Lesdoel:
  • Ik weet wat oriënterend en globaal lezen is, hoe ik die leesmanieren moet toepassen en waar ik ze voor nodig heb.
  • Ik weet wat een hoofdgedachte is en waar ik daarvoor moet kijken in een tekst.
  • Ik kan tekstverbanden herkennen aan de hand van signaalwoorden.
  • Ik kan chronologische, opsommende, tegenstellende en toelichtende verbanden in een tekst herkennen.

Slide 32 - Slide

Ik weet wat oriënterend en globaal lezen is en kan het toepassen.
Ik weet wat een hoofdgedachte is en waar ik daarvoor moet kijken in een tekst.
Ik kan tekstverbanden herkennen aan de hand van signaalwoorden.

😒🙁😐🙂😃

Slide 33 - Poll

Slide 34 - Slide

Reflectie:
Wat ging bij jou goed tijdens deze les?
Wat kan nog iets beter?

Slide 35 - Open question

Wat vond je fijn/goed aan deze les?
Wat zou je liever anders willen zien?

Slide 36 - Open question