This lesson contains 18 slides, with interactive quizzes and text slides.
Lesson duration is: 45 min
Items in this lesson
VWO 2 2023-11-15 uitleg basis
Slide 1 - Slide
Wat is een vraaglijn?
fgfgdfdfgsdfgsfsd.fkadsflaksd/fkladsfl
Wat is een vraaglijn?
Als de prijs van een product stijgt, dan neemt de vraag af. Dit zie je terug in de vraaglijn. In dit voorbeeld zie je dat bij een prijs van € 25 de vraag 400.000 is. Bij een prijs van
€ 26,50 is de vraag 340.000. Door de prijsstijging is de vraag afgenomen.
Slide 2 - Slide
Wat is een vraaglijn?
fgfgdfdfgsdfgsfsd.fkadsflaksd/fkladsfl
Wanneer is er een verandering langs de vraaglijn?
Als de prijs verandert is, er sprake van een verandering langs de vraaglijn. Als de prijs verandert van € 25 naar
€ 26,50 dan neemt de vraag van van 400.000 naar 340.000. Door de prijsstijging is de vraag afgenomen.
Slide 3 - Slide
Wat is een vraaglijn?
fgfgdfdfgsdfgsfsd.fkadsflaksd/fkladsfl
Wanneer is er een verandering van de vraaglijn?
Betekenis van deze vraaglijn?
Bij elke prijs is de vraag groter geworden.
Oorzaken van grotere vraag?
hoger inkomen
concurrentie is duurder geworden
goede reclame
Kortom: er is iets anders dan de prijs veranderd!. De vraaglijn verschuift NIET als de prijs van het product verandert. Als de prijs verandert is er een verschuiving op/ over/langs de lijn.
Slide 4 - Slide
Wat is een aanbodlijn?
In dit voorbeeld zie je dat bij een prijs van € 20 het aanbod 1.200 is. Bij een prijs van
€ 25 is het aanbod 1.650. Door de prijsstijging is het aanbod toegenomen.
Als de prijs van een product stijgt, dan neemt het aanbod toe. Het is dan voor een aanbieder interessant om het product te verkopen. Dit zie je terug in de aanbodlijn.
Slide 5 - Slide
Wat is een verandering langs de aanbodlijn?
Als de prijs van een product verandert en het aanbod neemt daardoor toe of af, dan is er sprake van een verandering langs de aanbodlijn. Doordat hier de prijs toeneemt van € 20 naar € 25 neemt het aanbod toe van 1.200 naar 1.650.
Slide 6 - Slide
Wat is een verandering van de aanbodlijn?
Het aantal producenten
- meer producten meer aanbod bij dezelfde prijs (naar rechts)
Variabele kosten
- dalen deze, dan meer aanbod (naar rechts)
Technische ontwikkelingen - goedkoper/efficiënter, meer aanbod (naar rechts)
Slide 7 - Slide
Wanneer is er sprake van marktevenwicht?
Wanneer vraag en aanbod aan elkaar gelijk zijn, dan is er marktevenwicht.
Qa = Qv.
Bij dit marktevenwicht hoort
de evenwichtsprijs en de
evenwichtshoeveelheid.
Als de prijs boven dit evenwicht ligt, dan is er meer aanbod dan vraag en is er een aanbodoverschot.
Als de prijs onder dit evenwicht ligt, dan is er meer vraag dan aanbod en is er een vraagoverschot.
Slide 8 - Slide
Voorbeeld van een berekening.
Qa = 4P - 120 en Qv = -2P +240
Bepaal bij welke prijs en hoeveelheid er marktevenwicht is.
Je stelt dan dat Qa = Qv, dit vul je in: 4P - 120 = -2P +240
Je haalt de P's naar links door aan beide kant "2P" erbij op te tellen.
Dan krijg je 6P - 120 = 240.
Door aan beide kanten 120 erbij op te tellen, krijg je 6P = 360.
Je berekent dan P door beide kanten door 6 te delen: P = 60.
Door in een formule op de plek waar P staat 60 in te vullen, bereken je Q: Qa = 4 * 60 - 120 = 120.
Er zijn kosten die toenemen als de afzet toeneemt. Als Ricarco meer pizza's gaat bakken, heeft hij meer ingrediënten nodig. Hij heeft een over waarmee hij 1.000 pizza's per dag mee bakken. De kosten van de oven blijven gelijk. Of Ricardo nu 900 pizza's of 100 pizza's per dag bakt en verkoopt.
Kosten die mee veranderen met de afzet, zoals ingrediënten zijn variabele kosten.
Kosten die gelijk blijven wanneer de afzet verandert, zoals de kosten van de oven, noemen we vaste kosten of constante kosten.
Slide 13 - Slide
Een fietsenwinkel koopt fietsen in voor € 300 per fiets en verkoopt ze voor € 500 per fiets. De huur van de fietsenwinkel is € 5.000 per maand. De fietsenwinkel verkoopt 30 fietsen per maand. Noem de omzet (TO), de kosten (TK) en de winst (TW).
A
TO = € 15.000, TK =
€ 14.000, TW = € 1.000
B
TO = € 9.000, TK =
€ 5.000, TW = € 4.000
Slide 14 - Quiz
De totale variabele kosten zijn de kosten die afhankelijk zijn van de geproduceerde hoeveelheid goederen.
A
Juist
B
Onjuist
Slide 15 - Quiz
Welke kosten horen voor een producent van waterijsjes tot de variabele kosten?
A
De inkoopprijs van de ingrediënten
B
De kosten voor de stokjes van de ijsjes
C
De huur van het bedrijfspand
D
Loon van de vaste arbeiders
Slide 16 - Quiz
Vaste kosten
A
zijn constant en onafhankelijk van de productiecapaciteit
B
zijn afhankelijk van de productiecapaciteit
C
zijn constant en onafhankelijk van de productieomvang