Examentraining Frans

CE FRANS

Examentraining
Leesvaardigheid



1 / 54
next
Slide 1: Slide
FransMiddelbare schoolhavoLeerjaar 5

This lesson contains 54 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

CE FRANS

Examentraining
Leesvaardigheid



Slide 1 - Slide

Voorbereiding CE
Algemeen + onderwerpen
Examenvocabulaire + woordenboek
Strategieën
Vraagsoorten


Oefening baart kunst

Slide 2 - Slide

Leesvaardigheid
In het centraal examen Frans wordt
alleen leesvaardigheid getoetst.
Leesvaardigheid bepaalt dus 50%
van jouw eindcijfer.

Het examen duurt 2,5 uur.

Slide 3 - Slide

Centraal examen Frans
  • 10 - 15 teksten
  • 40 - 45 vragen
  • 2/3 meerkeuzevragen in het Frans
  • 1/3 open vragen in het Nederlands
  • Allerlei tekstsoorten: advertenties, krantenartikelen, brieven, enquêtes, folders, interviews, boekbesprekingen

Slide 4 - Slide

Onderwerpen
milieu
duurzaamheid
sport
tradities
feesten
Parijs
Stripverhalen



social media
eten & drinken
vakantie
reizen
kunst
geschiedenis
school

Slide 5 - Slide

Slide 6 - Slide

Slide 7 - Slide

Slide 8 - Slide

De vrouw realiseert zich ineens dat ze is vergeten in te checken.
De conducteur geeft haar een boete.

Welke zaken moet een lezer weten/doorzien om van deze zin een coherente mentale representatie te kunnen maken?
De lezer moet weten dat ‘inchecken’ iets te maken heeft met het openbaar vervoer (algemene kennis / openen van of aansluiten bij script [scenario, frame, schema] OV), dat je voor het reizen met het OV moet inchecken (algemene kennis + woordkennis), dat er in het OV een conducteur is (woordkennis) (in ieder geval in de trein – algemene kennis) met bepaalde rechten (algemene kennis), dat de haar in zin 2 verwijst naar de vrouw van zin 1 (relaties tussen zinnen: referentiële coherentie) en dat de vrouw een boete krijgt van de conducteur, want er is blijkbaar een oorzaak-gevolgrelatie/ causaal verband tussen de beide zinnen: als je niet incheckt kun je een boete krijgen (kennis van dit soort relaties – herkennen van impliciet verband – zien van de relationele coherentie en zien dat deze twee zinnen bij elkaar horen).


Slide 9 - Slide

Slide 10 - Slide

Slide 11 - Slide

Comment cette phrase se rapporte-t-elle au contenu de la phrase qui précède ?



 Comment cette phrase se rapporte-t-elle à la phrase suivante?
Elle en indique la conséquence
Elle l’affaiblit (faible = zwak)
Elle l’explique
Elle s’y oppose
Elle l’illustre
Elle en donne la cause
Elle l'élabore (uitbreiden)
Elle le contredit


Slide 12 - Slide

Par quel mot cette phrase aurait-elle pu commencer ?



Bref,
D’ailleurs, = trouwens
Ensuite,
Pourtant
Car
Donc
Mais
Même
🡪 Importance des connecteurs logiques !
 

Slide 13 - Slide

Open vragen

Noem 2 dingen – vaak gaat het om een uitbreiding “bovendien” 🡪 1 ervoor en 1 erna 
ensuite, aussi, en plus, en outre, surtout, d’ailleurs, etc.

Slide 14 - Slide

Examentip 1
Je mag in de examenboekjes schrijven, strepen, markeren etc.

Maak daar gebruik van!
Als je bijv. een woord opzoekt in het woordenboek, schrijf de betekenis van dat woord in de tekst op.

Slide 15 - Slide

Examentip 2
Het goede antwoord staat vaak in de eerste of laatste zin van de alinea/in de buurt van een signaalwoord/na een dubbele punt:
E.L.Z.A.


Slide 16 - Slide

Examentip 3
Kijk op Digistudies voor tips en links naar woordenlijsten en extra oefenmateriaal --> uitlegfilmpjes.

Voor leesvaardigheid kun je leren én oefenen!
Hoe meer je dat doet, hoe beter je cijfer wordt!

Slide 17 - Slide

Examentip 4a
Gebruik zo min mogelijk je woordenboek. 
Wanneer wel? 
1. Gatenvraag: antwoorden geen signaalwoorden, dan betreft het echt inhoudelijke woorden.
2. Moeilijke titel: opgelost met plaatje of 1e vraag. Zo niet, overweeg woordenboek, maar misschien helpt 1e alinea.


Slide 18 - Slide

Examentip 4b
Gebruik zo min mogelijk je woordenboek. 
Wanneer wel? 
Als je een antwoord alleen met dat woord kan beoordelen. 

Niet: vervoegde werkwoorden en vrouwelijk bijvoeglijk naamwoorden opzoeken!
Hamvraag: heb je het écht nodig? 


Slide 19 - Slide

Questions en français
- Qu'est ce qu'on apprend au premier alinéa?
- Qu'est-ce qui est vrai selon les deux premiers alinéas?
- A quoi sert le quatrième alinéa? (décrire, montrer, ...)
- Qu'est-ce que l'auteur raconte au premier alinéa?
- Quel est le but ...?
- Qu'est-ce qu'on apprend sur le foot au dernier alinéa?

Slide 20 - Slide

Stappenplan - Aanpak examentekst
1. Grote Lijn: plaatje, titel, bron, ondertitel, tussenkopjes (GL)
2. Vraag 1 lezen en begrijpen.
3. De betreffende alinea('s) lezen.
4. Zoek het juiste antwoord.
5. Bekijk de antwoordopties, zoek alleen de moeilijkste woorden op.  op.
6. Vraag 2 enzovoorts.

Slide 21 - Slide

Wat zijn je verwachtingen van het examen Frans?

Slide 22 - Open question

Welke 2 Franse signaalwoorden kun je gebruiken als ''dus''?
A
parce que
B
donc
C
alors
D
car

Slide 23 - Quiz

Welk signaalwoord geeft GEEN TEGENSTELLING aan?
A
malgré
B
pourtant
C
sûrement
D
mais

Slide 24 - Quiz

Na dit signaalwoord komt een voorbeeld of uitleg
A
ainsi
B
aussi
C
bref
D
surtout

Slide 25 - Quiz

Welk signaalwoord geeft GEEN OPSOMMING aan?
A
car
B
d'abord
C
de plus
D
ensuite

Slide 26 - Quiz

Welk signaalwoord geeft GEEN BEVESTIGING aan?
A
sûrement
B
évidemment
C
certainement
D
par contre

Slide 27 - Quiz

Welk signaalwoord leidt een reden in?
A
pendant
B
parce que
C
enfin
D
alors

Slide 28 - Quiz

Welk signaalwoord geeft GEEN conclusie aan?
A
bref
B
donc
C
pourtant
D
enfin

Slide 29 - Quiz

Vul het passende signaalwoord in:
J'ai fait mes exercices, j'ai appris le vocabulaire, ..... je suis bien préparé!
A
bref
B
en plus
C
parce que
D
par contre

Slide 30 - Quiz

Wat betekent 'pas mal de'?
A
niet slecht
B
best veel
C
slecht

Slide 31 - Quiz

Welk signaalwoord past?
D'abord on a bu du coca, ______ on a mangé un sandwich.
A
donc
B
alors
C
par contre
D
puis

Slide 32 - Quiz

1. Fout gemaakt door ontkenning: 
ne... pas, (tegenovergestelde van de tekst)
Ne... pas = niet / geen
Ne... jamais = nooit
Ne... plus = niet meer Ne... personne = niemand
Ne... aucun = geen enkel
Ne... pas encore = nog niet
Ne … guère = nauwelijks
Ne... ni...ni = noch


Slide 33 - Slide

Attention!


Ne... que = slechts, alleen maar
Je n'ai pas trois euros
Je n'ai que trois euros



Slide 34 - Slide

Foute antwoorden
- lijkt op wat in de tekst staat, maar klopt net niet.
- antwoord staat in een andere alinea.

Slide 35 - Slide

Waar vind je in het woordenboek de vertaling van: ils savouraient?

Slide 36 - Open question

Waar vind je in het woordenboek de vertaling van: "les gourmandises"?

Slide 37 - Open question

Waar vind je in het woordenboek de vertaling van: "divine"?

Slide 38 - Open question

Comment cette phrase se rapporte-t-elle au contenu de la phrase qui précède ?



 Comment cette phrase se rapporte-t-elle à la phrase suivante?
Elle en indique la conséquence
Elle l’affaiblit (faible = zwak)
Elle l’explique
Elle s’y oppose
Elle l’illustre
Elle en donne la cause
Elle l'élabore (uitbreiden)
Elle le contredit


Slide 39 - Slide

De quel ton l’auteur parle-t-il ici ?
Calme
Dramatique
Étonné = verbaasd / surpris
Indifférent
Ironique
Cynique
Indigné = verontwaardigd
Menaçant = dreigend
Moqueur =spottend
Optimiste
Pessimiste

Slide 40 - Slide

Par quel mot cette phrase aurait-elle pu commencer ?



Bref,
D’ailleurs, = trouwens
Ensuite,
Pourtant
Car
Donc
Mais
Même
🡪 Importance des connecteurs logiques !
 

Slide 41 - Slide

Open vragen

Noem 2 dingen – vaak gaat het om een uitbreiding “bovendien” 🡪 1 ervoor en 1 erna 
ensuite, aussi, en plus, en outre, surtout, d’ailleurs, etc.

Slide 42 - Slide

ABCD – textes – grote lijn

Wat is het? (wie, waarom, nieuwsartikel, interview) – grote lijn

Vraag 1: introductie onderwerp:
Titel + Plaatje óf open vraag die de grote lijn aangeeft (info in vraag 1!)

Slide 43 - Slide

ABCD - textes

Niet "denken", het antwoord moet in de tekst staan!

Slide 44 - Slide

ABCD – textes - expertvragen

Kijk tussen de aanhalingstekens (per taal verschillend!) …...»

Selon....
D'après Macron.....
Volgens..



Slide 45 - Slide

Exemples

Par exemple 🡪 ainsi, illustrer, comme
Illustreert = plaatje in woorden
Open vraag met het woord ‘concreet’ 🡪 zoek het voorbeeld in de cito tekst (namen, getallen, data, plaatsen etc)

Slide 46 - Slide

Controle!
Past het antwoord in de grote lijn?
Ben je niet op een dwaalspoor gezet?
Ne …. Que; ainsi ; pas mal de: J'ai pas mal d'amis = best veel
Let op: souvent, toujours, jamais, tout, surtout, plus, le plus, de plus en plus 🡪 wel veel, maar niet het meest. Als dit element niet klopt, antwoord wegstrepen
Let op signaalwoorden, dubbele punten, uitroeptekens e.d.

Slide 47 - Slide

Stratégies
Scannen: selectief lezen om bepaalde informatie in de tekst te vinden

je gaat op zoek naar een stuk tekst dat je nauwkeurig gaat lezen om te begrijpen
Bijvoorbeeld bij korte teksten waar maar één vraag bij staat.


Slide 48 - Slide

Hoofdgedachte
Belangrijke informatie:
titel
eerste en laatste zin van de alinea
"waar gaat de tekst over?"
"wat wil de auteur zeggen met deze tekst?"


Slide 49 - Slide

Vrai ou faux? / Wel of niet? / waar of niet waar?
‘Geef van elk van de onderstaande beweringen aan of deze wel of niet overeenkomt met de 2e alinea’

Wie wat waar hoe? Met ja beantwoorden? Dan ‘wel’.


Slide 50 - Slide

Gatenvragen
Titel, plaatje, intro 🡪 grote lijn
Blind gokken 25% kans, wanneer je gokt op de grote lijn, dan 60 à 70% kans!
Lees tot het gat + 1 zin
Bij 4 signaalwoorden: zin ervoor en erna
Indien het gat in de laatste zin van de alinea zit 🡪 doorlezen alleen nuttig als deze begint met een signaalwoord of deze/die.
Verdeel de antwoorden in positief en negatief
Als er een tegenstelling in het antwoord zit (groot/klein, modern/traditioneel, succes/mislukking) 🡪 kies dan 1 van de 2!!




Slide 51 - Slide

welke foute antwoorden maakt Cito?

Slide 52 - Mind map

Foute antwoorden
- Compleet verzonnen antwoord "pindakaasantwoord"
- Het antwoord lijkt op het juiste antwoord: nog niet, meer (plus – le plus)
- komt wel voor in tekst maar niet de kern
- het tegenovergestelde : ne... pas, ne... personne, ne... que.

Slide 53 - Slide

Au travail!
CE 2022-1 

CITO gaat uit van gemiddeld 3 minuten per vraag

Je werkt zonder laptop of telefoon. Gebruik een woordenboek alleen indien absoluut noodzakelijk.

Slide 54 - Slide