DISK liefde en houden van taak 2 + woordenschat dag 4

Thema liefde en houden van 
Taak 2 en woordenschat les 4
DISK thema 5
Leg nu op tafel:
Huiswerk
1 / 42
next
Slide 1: Slide
NT2ISK

This lesson contains 42 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

Thema liefde en houden van 
Taak 2 en woordenschat les 4
DISK thema 5
Leg nu op tafel:
Huiswerk

Slide 1 - Slide

Wat gaan we doen?
  • Vorige les herhalen
  • Woordenschat les 4
  • Oefenen met vragen maken
  • Filmpje kijken
  • Taak 2 maken
  • Herhalen ->

Slide 2 - Slide

Type hier een titel
Wat ga je in dit thema leren?
  • Je leest een beroemd verhaal over liefde; je maakt dit verhaal af.
  • Je bedenkt vragen en stelt vragen; je vult een schema in.
  • Je maakt een gedicht.
  • Je praat over wie je leuk vindt en waarom.
  • Je praat over een probleem en bedenkt een advies; je schrijft een bericht.

Slide 3 - Slide

Aan het einde van deze les:
- Kun je de woorden van woordenschat les 4 vertalen in je eigen taal en er een Nederlandse zin mee schrijven.
- Kun zelf een antwoord schrijven op vragen over van wie je houdt.
- Kun je zelf twee vragen opschrijven over liefde.
- Kun je een klasgenoot interviewen over van wie hij/zij houdt.




Doelen
  • Nieuwe woorden ->

Slide 4 - Slide

Wat betekent 'bij'?
A
Ver weg
B
Tegenover
C
Dichtbij iets
D
Bovenop

Slide 5 - Quiz

Wat betekent 'de opvatting'?
A
Jouw mening of idee
B
Een bal vangen bij sport
C
Iets waar je over praat
D
Ergens bovenop staan

Slide 6 - Quiz

Wat betekent 'evenveel'?
A
Er is helemaal niks
B
Een beetje minder
C
Een beetje meer
D
Precies hetzelfde

Slide 7 - Quiz

Wat betekent 'vertrouwen op'?
A
Doen wat iemand zegt
B
Geloven wat iemand zegt.
C
Niet luisteren naar iemand
D
Zeggen wat iemand moet doen

Slide 8 - Quiz

Wat betekent 'de beurt'?
A
Dat jij iets mag doen en daarna iemand anders
B
Een antwoord geven
C
Een vraag stellen
D
Een probleem vertellen

Slide 9 - Quiz

Wat betekent 'beloven'?
A
Iets vergeten
B
Zeggen dat je iets echt gaat doen.
C
Iets niet kunnen doen
D
Iets doen zonder dat iemand het weet

Slide 10 - Quiz

Schrijf een zin met het woord stiekem.

Slide 11 - Open question

Schrijf een zin met het woord zenuwachtig.

Slide 12 - Open question

Slide 13 - Slide

Type hier een titel
Groep roze
Lisa heeft een idee: ze wil een verrassing maken voor haar juf. Ze denkt dat een tekening leuk is, maar ze weet het nog niet zeker. “Misschien maak ik een taart,” zegt ze tegen haar mama. Haar mama lacht: “Dat is een goed idee, als je het maar niet opeet voordat je het geeft!” Lisa gelooft dat de juf heel blij zal zijn.

Slide 14 - Slide

Type hier een titel
Denken
Iets in je hoofd bedenken.

Voorbeeldzin: Ik moet goed denken voordat ik een antwoord geef.

Slide 15 - Slide

Type hier een titel
Geloven
Zeker weten dat iets waar is.

Voorbeeldzin: Ik geloof wat hij zegt.

Slide 16 - Slide

Type hier een titel
Het idee
Een plan of iets wat je bedenkt.

Voorbeeldzin: Het is een goed idee om samen huiswerk te maken.

Slide 17 - Slide

Type hier een titel
Weten
 Iets zeker kennen of begrijpen.

Voorbeeldzin: Ik weet hoe ik dit moeilijke sommetje moet oplossen.

Slide 18 - Slide

Type hier een titel
Misschien
Het kan wel of niet gebeuren; niet zeker.


Voorbeeldzin: Misschien ga ik morgen naar het strand, als het mooi weer is.

Slide 19 - Slide

Type hier een titel
Groep groen
Over een paar dagen is het eindelijk zover: het schoolfeest! Anna denkt terug aan haar schooltijd en hoe leuk ze het vindt om iedereen weer te zien. Het feest wordt één keer per maand georganiseerd, maar deze keer voelt het extra bijzonder. “De tijd vliegt,” denkt Anna. Toch heeft haar vriend Erik geen zin om te gaan en wil hij liever thuisblijven. “Ik snap niet waarom je dat leuk vindt,” zegt hij. Anna lacht: “Je zult het nooit begrijpen totdat je zelf een keer meegaat!”

Slide 20 - Slide

Type hier een titel
Het schoolfeest
Een feest op school waar leerlingen dansen en plezier maken.

Voorbeeldzin: Het schoolfeest is volgende week in de gymzaal.

Slide 21 - Slide

Type hier een titel
De schooltijd
De tijd dat je op school zit.


Voorbeeldzin: Tijdens mijn schooltijd had ik veel leuke vrienden.

Slide 22 - Slide

Type hier een titel
De maand
Een periode van ongeveer 30 dagen, zoals januari of februari.

Voorbeeldzin: In de maand december vieren we kerst.

Slide 23 - Slide

Type hier een titel
thuisblijven
Niet weggaan en in je huis blijven.


Voorbeeldzin: Als het regent, wil ik liever thuisblijven.

Slide 24 - Slide

Vraagwoorden

Slide 25 - Mind map

De woordvolgorde in een zin
1. Persoon
2. Werkwoord
3. Extra informatie
Hij
fietst
naar school.

Slide 26 - Slide

De woordvolgorde bij een vraagzin
1. Werkwoord
2. Persoon
3. Extra informatie
Fietst
hij
naar school?

Slide 27 - Slide

De woordvolgorde bij een vraagzin met een vraagwoord
1. Vraagwoord
2. Werkwoord
3. 
Persoon
4. Extra informatie
Wanneer
fietst
hij
naar school?

Slide 28 - Slide

Herhaling: De afspraak
Als de vraagzin begint met een vraagwoord, dan is het tweede woord altijd een werkwoord. Daarna de persoon.
1. Vraagwoord
2. Werkwoord
3. 
Persoon
4. Extra informatie
Wanneer
fietst
hij
naar school?
Waar
koop
jij
kleding?

Slide 29 - Slide

Ik ga woensdag en donderdag naar school.
Maak een vraag bij het antwoord.

Slide 30 - Open question

Vijf leerlingen zitten in de klas.
Maak een vraag bij het antwoord.

Slide 31 - Open question

Ik eet vanmiddag rijst met kip.
Maak een vraag bij het antwoord.

Slide 32 - Open question

Wat is een interview?
Een interview is een vraaggesprek.
1 iemand stelt vragen (de interviewer), de ander geeft antwoord op de vragen.
We gaan een stukje van een interview kijken.

Slide 33 - Slide

Slide 34 - Video

Hoe oud is Noa?
... jaar

Slide 35 - Open question

Wie is de interviewer?
Noa of de man?

Slide 36 - Open question

Ga naar DISK  thema 5 taak 2
timer
1:30

Slide 37 - Slide

DISK  thema 5 taak 2
Opdracht 1


Slide 38 - Slide

DISK  thema 5 taak 2
Opdracht 2


Stel de vragen aan degene die naast je zit.

Schrijf het antwoord bij leerling 1.

Slide 39 - Slide

DISK  thema 5 taak 2
Klaar?


Maak de bronnen en bouwstenen van thema 5

Slide 40 - Slide

Aan het einde van deze les:
- Kun je de woorden van woordenschat les 4 vertalen in je eigen taal en er een Nederlandse zin mee schrijven.
- Kun zelf een antwoord schrijven op vragen over van wie je houdt.
- Kun je zelf twee vragen opschrijven over liefde.
- Kun je een klasgenoot interviewen over van wie hij/zij houdt.




Doelen

Slide 41 - Slide

Slide 42 - Slide