opdracht werkwoorden groep 3

Opdracht werkwoorden groep 3
(bij opdracht 6-10 uit het boekje)
1 / 13
next
Slide 1: Slide
NederlandsVoortgezet speciaal onderwijsLeerroute 7

This lesson contains 13 slides, with interactive quizzes and text slide.

time-iconLesson duration is: 10 min

Items in this lesson

Opdracht werkwoorden groep 3
(bij opdracht 6-10 uit het boekje)

Slide 1 - Slide

Wat is de stam van leren?
A
ler
B
leer
C
leren
D
lere

Slide 2 - Quiz

Wat is de stam van spelen?
A
spelen
B
spel
C
speel
D
spele

Slide 3 - Quiz

Wat is de stam van lopen?
A
loop
B
lop
C
lopen
D
lope

Slide 4 - Quiz

Wat is de stam van vragen?

Slide 5 - Open question

Wat is de stam van nemen?

Slide 6 - Open question

Wat is de stam van kopen?

Slide 7 - Open question

Eva......(lopen) naar huis.
Wij...... (lopen) naar huis.
(Lopen).......je buren naar huis?
Ik.......(lopen) naar huis. 
(Lopen) ......u naar huis?
(lopen)......jij naar huis? 


Farah .............................(maken) een tekening.


Nina ....................... (spelen) de hele dag.

loopt
lopen
lopen
loop
loopt
loop

Slide 8 - Drag question

Hij ....... (betalen) alles!
Ik ...... (betalen) niks!
......(betaal) nou eens wat!
Farah en Nina.....(betalen) de kaas.
 Wat ......(betalen) jij?
.......(betalen) Rico mijn ticket?

Farah .............................(maken) een tekening.


Nina ....................... (spelen) de hele dag.

betaal
betaalt
betaalt
betaal
betalen
betaal

Slide 9 - Drag question

......(huren) jij een huis?
Ana ...... (huurt) een auto.
......(huren) u een fiets?
......(huren) jullie een boot?
......(huren) Jordy een huis?
Zijn ouders ......(huren) een motor.
huren
huren
huurt
huur
huurt
huurt

Slide 10 - Drag question

......(huren) jij een huis?
Ana ...... (huurt) een auto.
......(huren) u een fiets?
......(huren) jullie een boot?
......(huren) Jordy een huis?
Zijn ouders ......(huren) een motor.
huren
huren
huurt
huur
huurt
huurt

Slide 11 - Drag question

Ik vind de werkwoorden van groep 3
heel moeilijk, een beetje moeilijk...
😒🙁😐🙂😃

Slide 12 - Poll

Hij ________   (worden)16 jaar
_________ (worden) jij nu 16 of 17?
Ik _______  (zijn) morgen 16 jaar!
Hij ________(zijn) morgen jarig!
__________(zijn) u ook uitgenodigd?
wordt
word
ben
is
bent

Slide 13 - Drag question