What is LessonUp
Search
Channels
Log in
Register
‹
Return to search
3K - voorbereiding toets
2.1 Vormen van ruil
directe ruil = zonder geld
indirecte ruil = met geld
1 / 27
next
Slide 1:
Slide
Economie
Middelbare school
vmbo k
Leerjaar 3
This lesson contains
27 slides
, with
text slides
.
Start lesson
Save
Share
Print lesson
Items in this lesson
2.1 Vormen van ruil
directe ruil = zonder geld
indirecte ruil = met geld
Slide 1 - Slide
2.1 Geld wordt gebruikt als:
Ruilmiddel
Rekenmiddel
Spaarmiddel
Slide 2 - Slide
2.1 Vormen van geld
Chartaal
Giraal
Slide 3 - Slide
2.2 debet en credit
Negatief saldo (rood staan) =
debetsaldo
Positief saldo =
creditsaldo
Slide 4 - Slide
2.2 Hoe reken je je banksaldo uit?
Slide 5 - Slide
2.3 Koopkracht
Koopkracht = de hoeveel producten en diensten die je (met een bepaalde hoeveelheid geld) kunt kopen.
Slide 6 - Slide
2.3 Inflatie
De inflatie geeft aan hoeveel procent de prijzen van goederen en diensten in een land zijn gestegen.
Slide 7 - Slide
2.3 Spaargeld, inflatie en koopkracht
Stel:
- rente 2%
- inflatie 5%
Jouw koopkracht stijgt/daalt/blijft gelijk
Slide 8 - Slide
2.3 Spaargeld, inflatie en koopkracht
Stel:
- rente 2%
- inflatie 5%
Jouw koopkracht
stijgt
/daalt/
blijft gelijk
Slide 9 - Slide
2.4 Beleggen
Je kunt je geld beleggen in:
aandelen van individuele bedrijven
aandelen van beleggingsfondsen
obligaties
Slide 10 - Slide
2.4 Beleggen
Je kunt je geld beleggen in:
aandelen van individuele bedrijven
Als je aandelen hebt, ben je mede-eigenaar van het bedrijf.
Slide 11 - Slide
2.4 Beleggen
Je kunt je geld beleggen in:
2.
aandelen van beleggingsfondsen
Het beleggingsfonds (van bijv. een bank) belegt het geld in veel verschillende bedrijven.
Hierdoor worden risico's gespreid en hoef je zelf niet te kiezen waar je in belegt.
Slide 12 - Slide
2.4 Beleggen
Je kunt je geld beleggen in:
3.
obligaties
Als je in obligaties belegt, leen je geld uit aan een bedrijf of overheid.
je krijgt een vaste rente en aan het eind van de looptijd het uitgeleende geld.
Slide 13 - Slide
2.4 Koersrisico
Slide 14 - Slide
2.4 Dividend
Dividend = winstuitkering van een bedrijf aan de aandeelhouders.
Slide 15 - Slide
2.5 Spaarders, leners en banken
Spaarders
Leners
Leningen
Spaargeld
Rente
Rente
aanbod
Vraag
Slide 16 - Slide
2.5 Waarom lenen?
- Voor een grote uitgave
- Om een tegenvaller op te vangen
Slide 17 - Slide
2.5 Waarom lenen?
- Voor een grote uitgave
- Om een tegenvaller op te vangen
Door een lening verschuift toekomstige koopkracht naar het heden.
Slide 18 - Slide
2.5 Persoonlijke lening
- Je leent in één keer een afgesproken bedrag.
- De looptijd en betaaltermijnen staan vast.
Slide 19 - Slide
2.5 Berekenen
Een termijn bestaat uit:
- een deel aflossing
- een deel rente
De totale rente = alle termijnen - bedrag van de lening
Slide 20 - Slide
2.6 Persoonlijke lening
Doorlopend krediet
- Je spreekt af hoeveel je wil lenen.
- Je leent in één keer dat bedrag.
- Het termijnbedrag staat vast.
- De looptijd staat vast.
- Je spreekt een kredietlimiet af.
- Je mag bij blijven lenen tot aan dat afgesproken bedrag.
- Het termijnbedrag staat vast.
- De looptijd staat niet vast.
Slide 21 - Slide
2.6 Effectieve rente
De effectieve rente = rente + bijkomende kosten van een lening.
De effectieve rente is bij een bank lager dan bij een winkel.
Slide 22 - Slide
2.6 Wanneer is het product van jou?
Bij koop of afbetaling zijn er twee mogelijkheden:
- de koper wordt eigenaar bij levering.
- de koper wordt eigenaar na betaling van de laatste termijn (huurkoop).
Slide 23 - Slide
2.6 Leasen
- is een vorm van huur.
- je betaalt voor wat het product gekost heeft, onkosten (bijv reparaties), waardevermindering (afschrijving).
Slide 24 - Slide
..% van a = ...
Als je uit wil rekenen hoeveel ..% van iets is, doe je dat in twee stapen:
1) reken 1% uit (deel door 100)
2) vermenigvuldig met het gevraagde percentage
Slide 25 - Slide
deel van het geheel
Als je uit wil rekenen hoeveel % iets is van het geheel, gebruik je deze formule:
Deel : geheel x 100
Slide 26 - Slide
Procentuele verandering
Als je een procentuele verandering (daling of stijging) uit wil rekenen, gebruik je:
nieuw - oud
oud x 100% = de daling of stijging in procenten
Slide 27 - Slide
More lessons like this
2.3 Lenen is betalen!
August 2018
- Lesson with
34 slides
by
Eieren voor je geld
Economie
Middelbare school
vmbo t
Leerjaar 4
Eieren voor je geld
2.3 Lenen is betalen!
August 2018
- Lesson with
35 slides
by
Eieren voor je geld
Economie
Middelbare school
vmbo k
Leerjaar 4
Eieren voor je geld
leerjaar 4 Economie hst 2. les 4 nieuw goed
October 2018
- Lesson with
13 slides
Economie
Middelbare school
vmbo b
Leerjaar 4
3.3 Geld lenen kost geld!
September 2018
- Lesson with
30 slides
by
Eieren voor je geld
Economie
Middelbare school
vmbo g, t
Leerjaar 3
Eieren voor je geld
3k 2 Thuis in geldzaken
December 2023
- Lesson with
27 slides
Economie
Middelbare school
vmbo k
Leerjaar 3
3.3 Geld lenen kost geld
October 2018
- Lesson with
31 slides
by
Eieren voor je geld
Economie
Middelbare school
vmbo k
Leerjaar 3
Eieren voor je geld
2.4 Risico's van beleggen
October 2022
- Lesson with
17 slides
Economie
Middelbare school
vmbo k
Leerjaar 3
§2.4 Risico's van beleggen
October 2023
- Lesson with
11 slides
Economie
Middelbare school
vmbo t
Leerjaar 3