Extra: woordsoorten + koppelwerkwoord(2Q en 2R)

Lezen in je leesboek
timer
5:00
1 / 20
next
Slide 1: Slide
Middelbare school

This lesson contains 20 slides, with interactive quizzes, text slides and 2 videos.

Items in this lesson

Lezen in je leesboek
timer
5:00

Slide 1 - Slide

Slide 2 - Slide

Wat gaan we bij grammatica doen?
  • We herhalen de volgende woordsoorten: znw, bnw, vz, zww en hww (zie vorige les)
  • Je kent de regels bij de volgende woordsoorten: pers.vnw + bez. vnw
  • Je leert het koppelwerkwoord

Slide 3 - Slide

Herhaling vorige les:
Zelfstandige naamwoord (znw):
- Er kan een lidwoord voor staan en 
- Alle namen zijn zelfstandige naamwoorden.

Bijvoeglijk naamwoord (bnw):
Zegt iets over een zelfstandig naamwoord.


Slide 4 - Slide

Voorzetsel:
- .... de kast
- .... het feest





Voorzetsel (vz)

... de kast
....het feest

zww/hww:
1 ww in de zin --> zww (kan zelfstandig voorkomen in de zin)

Meerdere werkwoorden?
1. Staat er een vdw in de zin? --> zww (zo nee, ga naar stap 2)
2. Laatste ww in de zin --> zww

Alle overige ww zijn hulpwerkwoorden (hww)

Slide 5 - Slide

Aantekening maken:

Bekijk de video in de volgende dia en maak aantekeningen van het persoonlijk voornaamwoord en het bezittelijk voornaamwoord.

Slide 6 - Slide

Slide 7 - Video

Slide 8 - Slide

Mijn fiets is gestolen.

Mijn=
A
persoonlijk voornaamwoord
B
bezittelijk voornaamwoord
C
voorzetsel
D
bijvoeglijk naamwoord

Slide 9 - Quiz

De woorden 'ik, mij, wij' zijn voorbeelden van persoonlijke voornaamwoorden.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 10 - Quiz

Welke van de onderstaande voorbeelden bevat een persoonlijk voornaamwoord?
A
Jouw verhaal
B
Het verhaal van jou
C
Onze telefoon
D
Geef elkaar een hand

Slide 11 - Quiz

Door welke persoonlijke voornaamwoorden kan je de personen in deze zin vervangen?

2. Mijn moeder heeft Mick straf gegeven.
A
Zij + hij
B
Zij + hem
C
Haar + hij
D
Haar + hem

Slide 12 - Quiz

Het woord:
JOUW
is een
A
persoonlijk voornaamwoord
B
vragend voornaamwoord
C
wederkerend voornaamwoord
D
bezittelijk voornaamwoord

Slide 13 - Quiz

Opdracht 
Beschrijf hoe jouw kamer eruit ziet en wat voor spullen erin liggen. 
Benoem minstens vijf dingen die er in je kamer te vinden zijn. 
Maak hierbij gebruik van bezittelijke en persoonlijke voornaamwoorden. 
timer
1:00

Slide 14 - Slide

Aantekening maken (verdieping):

Kijk en luister naar de video in de volgende dia. Maak aantekeningen van het koppelwerkwoord.

Slide 15 - Slide

Slide 16 - Video

Koppelwerkwoord (kww)
De volgende werkwoorden kunnen koppelwerkwoorden zijn: zijn, worden, blijven, blijken, lijken, schijnen, heten, dunken, voorkomen

Dit zijn alleen koppelwerkwoorden als ze informatie (bnw / znw) koppelen aan het onderwerp. Bijvoorbeeld:
Mijn buurvrouw is tandarts(znw).
is is een kww omdat het tandarts koppelt aan het onderwerp 'mijn buurvrouw'

Slide 17 - Slide

Zijn broertje is altijd de leukste thuis

Oscar is een gezellig huisdier.

Mjin ouders worden soms gek van mijn gedrag.


Bij koppelwerkwoorden is het onderwerp iets
Bij zelfstandige werkwoorden doet het onderwerp iets.

Slide 18 - Slide

Stappenplan Werkwoorden
Stappenplan

1 ww in de zin? --> zww / kww

meerdere werkwoorden:
1. Staat er een vdw in de zin? --> zww of kww
2. Het laatste ww in de zin --> zww of kww

                                                    HWW                          ZWW          
Het bekijken van de film | begint| op den duur| te vervelen.
                         HWW                                                   KWW
In Antartica | kan | de temperatuur | erg laag | worden.
       HWW                                               KWW
Er | schijnen | veel kinderen | ziek | te zijn.

Slide 19 - Slide

Drive --> grammatica --> blok 1 t/m 3 --> maken oefening 2 kww, hww, zww vanaf zin 20  + nakijken

Huiswerk:
Schooltas --> blz. 84 maken opdr 11

Schooltas --> blz. 82 samen maken opdr 9



Huiswerk:
Schooltas --> blz. 84 maken opdr 11
Huiswerk: 
Schooltas --> blz. 84 maken opdr 11

Volgende les worden het werderkerend en wederkerig vnw herhaald

Slide 20 - Slide