Parler: le week-end de...
- Interview je klasgenoot over zijn/haar weekend
- Vertel daarna AAN de klas over zijn/haar weekend in het Frans
- Vertel 3 positieve dingen en 1 'negatief' ding
Pedant le week-end il/elle...
- a fait ses devoirs
- a mangé un grand gâteau
- a regardé le match de foot d'AZ