V5 - Santé ex 32

Le programme du 9 mars:
1. Parler: le week-end de...
2. Parler:  ex. 31
3. Le texte "Les ados sportifs"
4. Les mots-clés
5. Lire: manuel
6. Ecrire: votre exposé
1 / 18
next
Slide 1: Slide
FransMiddelbare schoolvwoLeerjaar 5

This lesson contains 18 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Le programme du 9 mars:
1. Parler: le week-end de...
2. Parler:  ex. 31
3. Le texte "Les ados sportifs"
4. Les mots-clés
5. Lire: manuel
6. Ecrire: votre exposé

Slide 1 - Slide

Welke woorden ken je nog van de vorige les?

Slide 2 - Mind map

Parler: le week-end de...
- Interview je klasgenoot over zijn/haar weekend
- Vertel daarna AAN de klas over zijn/haar weekend in het Frans
- Vertel 3 positieve dingen en 1 'negatief' ding
Pedant le week-end il/elle...
- a fait ses devoirs
- a mangé un grand gâteau
- a regardé le match de foot d'AZ
timer
3:00

Slide 3 - Slide

Parler: ex. 31 (blz.86)
- Oefen nu opdracht 31 met een klasgenoot
(Ben je vandaag thuis, zoek dan een familielid of klasgenoot op afstand om deze les opdracht mee te doen)
timer
4:00

Slide 4 - Slide

Lees 'les ados actifs' (=parler opd. 32). Waar gaat de tekst over?

Slide 5 - Open question

Wat zijn de mots-clés?

Slide 6 - Mind map

Je krijgt zo een aantal vragen over de signaalwoorden uit de tekst

Slide 7 - Slide

Wat betekent 'en effet'?
A
uiteraard
B
inderdaad
C
dat is effectief
D
uiteindelijk

Slide 8 - Quiz

Wat betekent 'de plus'?
A
bovendien
B
echter
C
meer en meer
D
allereerst

Slide 9 - Quiz

Wat betekent 'voilà pourquoi'?
A
omdat
B
want
C
desalniettemin
D
daarom

Slide 10 - Quiz

Wat betekent 'seulement'?
A
slechts
B
hoewel
C
bovendien
D
alleen maar

Slide 11 - Quiz

Wat betekent par ailleurs'?
A
daarentegen
B
zeker
C
tenslotte
D
nogmaals

Slide 12 - Quiz

Lees nu de blz. uit je Manuel die in de opdracht genoemd worden. Hier komen zo vragen over.

Slide 13 - Slide

Vertaal: Ik ben het ermee eens.
A
Je suis sûr.
B
Je suis convaincu.
C
Je suis d'accord.
D
Je crois que oui

Slide 14 - Quiz

Vertaal: Ik deel uw mening niet.
A
Je suis absolument contre.
B
Je ne suis pas de votre avis.
C
Je ne crois pas que cela soit vrai.
D
Je ne suis pas pour.

Slide 15 - Quiz

Vertaal: Dat maakt me niets uit.
A
Oh, c'est moche.
B
Oh, cela ne me plaît pas.
C
Oh, ça m'est égal.
D
Oh, je suis contre.

Slide 16 - Quiz

Vertaal: Ik raad het je af.
A
Je te le dit.
B
Je te le promets.
C
Je te le donne.
D
Je te le déconseille.

Slide 17 - Quiz

Begin nu met het maken van jouw 'exposé' (=spreekbeurt)
- gebruik de info van je werkboek blz.86/87 + manuel
- geef structuur aan je tekst met signaalwoorden
- probeer op 3 minuten aan tekst uit te komen
- zorg dat je de tekst de volgende les af hebt

Slide 18 - Slide