This lesson contains 14 slides, with interactive quizzes and text slides.
Items in this lesson
Voorbeelden gebruiken
Formuleren h3
Slide 1 - Slide
terugblik
Hoe kun je variatie aanbrengen in een tekst?
Slide 2 - Slide
variatie
1) variëren in woordkeuze
2) variëren in zinsopbouw (opa, apo, poa, pa)
Slide 3 - Slide
doel
Ik kan mijn tekst aantrekkelijker en duidelijker maken door het gebruik van voorbeelden
Slide 4 - Slide
voorbeelden gebruiken
Een tekst wordt leuker en duidelijker als je zo nu en dan een voorbeeld gebruikt:
-> moeilijk woord uitleggen
-> situatie duidelijk maken
Slide 5 - Slide
voorbeelden gebruiken
In veel teksten worden voorbeelden gebruikt. Voorbeelden lichten een begrip toe. Soms gebruiken schrijvers daarvoor maar een paar woorden, maar je zult ook zien dat een schrijver soms één of meerdere alinea's gebruikt om voorbeelden te geven.
Slide 6 - Slide
voorbeelden gebruiken
De oudstevoorbeelden van massamedia zijnde krant, de radio en de televisie.
Ik houd niet van individuele sportenzoalstennis en gymnastiek, maar teamsporten alsvoetbal en hockey vind ik wel leuk.
Slide 7 - Slide
signaalwoorden
Een voorbeeld kun je aankondigen met een signaalwoord:
bijvoorbeeld, zoals, denk maar aan, zo, neem nou, ...
Gebruik je getallen, wees dan zo concreet mogelijk.
Slide 8 - Slide
samen oefenen
Lees de tekst op de volgende dia.
vraag: Waar had de schrijver een voorbeeld kunnen
gebruiken om zijn tekst te verduidelijken?
Slide 9 - Slide
Dure euro?
Veel mensen denken dat we tegenwoordig in euro’s betalen wat we vroeger in guldens betaalden. Dit zou betekenen dat alles meer dan twee keer zo duur is geworden. Het CBS heeft onderzocht of dit klopt, door de huidige prijzen van verschillende producten te vergelijken met de prijzen van vroeger. Uit het onderzoek blijkt dat veel dagelijkse boodschappen nauwelijks duurder of zelfs goedkoper zijn geworden. Er zijn wel levensmiddelen die twee keer zo veel kosten als vroeger, maar volgens het CBS heeft dit niets te maken met de invoering van de euro.
Slide 10 - Slide
samen oefenen
Kijk mee naar bladzijde 92.
v
Slide 11 - Slide
2 vwo Noem van zin 1 (A) de woorden die het voorbeeld vormen en (B) het signaalwoord. Noteer het zo: A= B=
Slide 12 - Open question
2 vwo Noem van zin 2 (A) de woorden die het voorbeeld vormen en (B) de woorden die het voorbeeld aankondigen. (signaalwoord) Noteer het zo: A= B=
Slide 13 - Open question
2 vwo Noem van zin 3 (A) de woorden die het voorbeeld vormen en (B) het signaalwoord. Noteer het zo: A= B=