This lesson contains 25 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.
Lesson duration is: 80 min
Items in this lesson
Slide 1 - Slide
Planning
* Welkom
* Stillezen
* Vragen over het SO?
* Instructie
* Zelfstandig werken
Slide 2 - Slide
Stillezen
timer
15:00
Slide 3 - Slide
Slide 4 - Video
apps.noordhoff.nl
Slide 5 - Link
Fictie of non-fictie?
Is dit fictie of non-fictie?
A
Fictie
B
Non-fictie
Slide 6 - Quiz
Fictie of non-fictie?
Is dit fictie of non-fictie?
A
Fictie
B
Non-fictie
Slide 7 - Quiz
Fictie of non-fictie?
Is dit fictie of non-fictie?
A
Fictie
B
Non-fictie
Slide 8 - Quiz
Een fantasieverhaal is een voorbeeld van ...
A
Realistische fictie
B
Niet realistische fictie
Slide 9 - Quiz
Welke van de onderstaande verhalen zijn fantasieverhalen?
A
Twilight: Als Bella Swan verhuist en de mysterieuze en aantrekkelijke Edward Cullen ontmoet, neemt haar leven een spannende wending. Edward blijkt een vampier te zijn.
B
Boy 7: Een jongen komt bij in een snikhete, kale grasvlakte. Hij weet niet hoe hij daar terechtgekomen is, waar hij vandaan kwam en zelfs niet meer hoe hij heet.
C
Superman: Hij wordt op de planeet Krypton geboren en met een ruimteschip naar de aarde gestuurd. Hij krijgt een groen kristal mee.
D
Harry Potter: Hij vertrekt met een speciale trein en belandt op Zweinsteins Hogeschool voor Hekserij en Hocus Pocus, waar hij alles leert over bezemstelen, toverdranken en monsters.
Slide 10 - Quiz
Ik weet wat fictie is en ik ken het verschil tussen realistische en fantasieverhalen.
A
ja
B
nee
Slide 11 - Quiz
Zelfstandig werken
Lees
Theorie Cursus 3 Fictie § 1
Maak
Cursus 3 Fictie § 1
Hoe
Alleen en in stilte
Tijd
15 minuten
Klaar?
Woordenschat § 2 opdracht 1 +2 + 3+4
Cursus 5 paragraaf 1,3,5,7 en 9 moet klaar zijn.
Resultaat
Alles klaar dan stillezen
Slide 12 - Slide
SO ALERT!!
SO Cursus 5 Grammatica Woordsoorten
Leer de volgende paragrafen van cursus 5: §1, §3, §5, §7 en §9
22-11-2023
Alle oefenstof van deze paragrafen moet
klaar zijn voordat je de toets mag maken.
Slide 13 - Slide
De persoonsvorm
Wat voor woord is de persoonsvorm?
Hoe vind je de persoonsvorm?
Slide 14 - Slide
apps.noordhoff.nl
Slide 15 - Link
Persoonsvorm
1. Zet de zin in de andere tijd.
2. Het woord dat verandert is de persoonsvorm.
Ik loop naar school.
Ik liep naar school.
Slide 16 - Slide
De persoonsvorm vind je door:
De zin in een andere tijd te zetten. Het werkwoord dat verandert, is de persoonsvorm.
De pizzeria was niet dichtbij.
of in geval van nood:
De zin vragend te maken.
Het eerste woord is de persoonsvorm.
Ik ben op kamp geweest.
Slide 17 - Slide
De persoonsvorm (pv)
De persoonsvorm is altijd een werkwoord.
Elke zin heeft minimaaléén persoonsvorm.
De persoonsvorm (PV) is de vorm van het werkwoord waar ik, jij, hij, enzovoorts bij hoort.
Slide 18 - Slide
Wat is de persoonsvorm? Het heeft niet zo kunnen zijn.
A
Het
B
zijn
C
kunnen
D
heeft
Slide 19 - Quiz
persoonsvorm: Als het onderwerp meervoud is, moet de persoonsvorm ook meervoud zijn.
A
waar
B
niet waar
Slide 20 - Quiz
Wat is de persoonsvorm in deze zin?
Hoe vind je ook alweer de persoonsvorm?
A
Hoe
B
vind
C
je
D
ook
Slide 21 - Quiz
Wat is een persoonsvorm altijd?
A
Lidwoord
B
zelfstandig naamwoord
C
bijvoeglijk naamwoord
D
werkwoord
Slide 22 - Quiz
Zelfstandig werken
Lees
Theorie Cursus 5 Persoonsvorm § 2
Maak
Cursus 5 Grammatica § 2
Hoe
Alleen en in stilte
Tijd
15 minuten
Klaar?
Taal § 1 Moedertaal, Spelling § 1 Hoofdletters, Meer dan lezen § 1 Onbekende woorden, Woordenschat § 2 Journaal en Fictie § 1 fictie + non-fictie.
Resultaat
Alles klaar dan stillezen
Slide 23 - Slide
Wie moet wat! BK1A
CURSUS 5
§ 1 Mick, Tess
§ 3 Tess, Sem, Ibrahim
§ 5 Mick, Tess, Nina, Jip, Gijs, Romany, Noortje, Sem, Ibrahim, Fabian, Tess, Paul, Yasmin, Massa
§ 7 Jip, Lieve, Noortje, Sem, Ibrahim, Fabian
§ 9 Mick, Tess, Nina, Jip, Gijs, Sem, Ibrahim, Fabian, Lynn C