Passé composé avoir (répétition) et être (nouveau)

Oh la la, quel sujet difficile...
1 / 29
next
Slide 1: Slide
FransMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 2

This lesson contains 29 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Oh la la, quel sujet difficile...

Slide 1 - Slide

Le planning d'aujourd'hui: 
1. On va répéter le p.c. met hulp.w.w avoir
2. Je vous explique le p.c. met hulpw.w. être 

Doel van de les:
Je kunt de passé composé in het Frans maken met zowel être als avoir als hulpwerkwoord en je weet wanneer je dit moet gebruiken.

Slide 2 - Slide

Le passé composé
De passé composé is de verleden tijd met 2 werkwoorden.
Bijvoorbeeld: Ik heb gegeten = j'ai mangé.

Tot nu toe heb je geleerd dat je een vorm van het werkwoord avoir gebruikt als hulpwerkwoord, maar soms gebruik je être.

Slide 3 - Slide

Hoe maken we de P.C?

Hulpwerkwoord + voltooid deelwoord


Hulpww = être of avoir



Slide 4 - Slide

Hoe maken we het voltooid deelwoord?
  • ww op -er      =      haal - er eraf + -é      =      parler      =      parlé

Onregelmatige w.w. hebben hun eigen volt.dw. : 
avoir - eu, 
être - été, 
faire - fait, 
pouvoir - pu

Slide 5 - Slide

Slide 6 - Slide

hulpww avoir of être
In de meeste gevallen gebruik je het hulpww AVOIR om de passé composé te maken. (net als in het Nederlands --> ik heb gezongen, we hebben nagedacht)

Je gebruikt het hulpww ÊTRE  bij werkwoorden die in het 'être-huis' staan
Is het hulp.w.w. in NL zijn, dan is dat bijna altijd ook in het FR zo

Slide 7 - Slide

Slide 8 - Video

Slide 9 - Slide

Slide 10 - Slide

Als je een passé composé met être hebt...
Mannelijk
Vrouwelijk
Enkel
voud
-
Je suis tombé
e
Je suis tombée
Meer
voud
s
Ils sont tombés
es
Elles sont tombées
Je suis tombé(e)
Tu es tombé(e)
Il est tombé
Elle est tombée
Nous sommes tombé(e)s
vous êtes tombé(e)(s)
Ils sont tombés
Elles sont tombées

Slide 11 - Slide

Kies de juiste vorm van het hulpwerkwoord.
Nous ... arrivés au Portugal.
A
es
B
sommes
C
sont
D
êtes

Slide 12 - Quiz

Tu ... allé au supermarché.
A
suis
B
es
C
est
D
sont

Slide 13 - Quiz

Ma soeur ... arrivée à l'heure.
A
êtes
B
es
C
est
D
suis

Slide 14 - Quiz

Les amis ... allés au cinéma.
A
sont
B
suis
C
est
D
êtes

Slide 15 - Quiz

Vul het voltooid deelwoord van het werkwoord tussen haakjes in.
Elle est ... à Lille. (arriver)

Slide 16 - Open question

Nous sommes ... à l'école. (aller)

Slide 17 - Open question

Les garçons sont ... en retard. (arriver)

Slide 18 - Open question

Tu es ... au marché. (aller)

Slide 19 - Open question

Sophie et Anne sont ... en France. (arriver)

Slide 20 - Open question

Klopt de zin in de passé composé?
Vous avez allé à Paris.
A
B

Slide 21 - Quiz

Je suis arrivée à huit heures.
A
B

Slide 22 - Quiz

Il est allée à la piscine.
A
B

Slide 23 - Quiz

Elles sont arrivés à la maison.
A
B

Slide 24 - Quiz

Vervoeg het werkwoord tussen haakjes in de passé composé.
Sarah ... chez le coiffeur. (aller)

Slide 25 - Open question

Nous ... en Espagne. (arriver)

Slide 26 - Open question

Les filles ... au concert. (aller)

Slide 27 - Open question

Ils ... chez moi. (arriver)

Slide 28 - Open question

Slide 29 - Slide