Eten en drinken (1)

Goedemorgen!
Welkom bij de les
Hoe gaat het?
1 / 43
next
Slide 1: Slide
NT2MBOStudiejaar 1-4

This lesson contains 43 slides, with text slides.

time-iconLesson duration is: 135 min

Items in this lesson

Goedemorgen!
Welkom bij de les
Hoe gaat het?

Slide 1 - Slide

Programma
  • Je herhaalt wonen
  • Je leert over eten en drinken

Slide 2 - Slide

Zeg een woord
Opdracht: Denk aan vorige week. Welke woorden weet je nog? 

het huis, ... 
timer
5:00

Slide 3 - Slide

Zoek de 10 verschillen (відмінності)
Opdracht: Kijk naar de huizen. Zoek de 10 verschillen. Praat samen.
timer
10:00

Slide 4 - Slide

Praat samen
Opdracht: Kijk naar het plaatje. Wat zie je? Praat samen.

Slide 5 - Slide

Programma
timer
10:00

Slide 6 - Slide

Slide 7 - Slide


de supermarkt

Slide 8 - Slide

Slide 9 - Slide


de winkelwagen / de kar

Slide 10 - Slide

Slide 11 - Slide


het mandje

Slide 12 - Slide

Slide 13 - Slide


de vriezer

Slide 14 - Slide

Slide 15 - Slide


de koelkast

Slide 16 - Slide

Slide 17 - Slide


de rij 

Slide 18 - Slide


aan de beurt zijn

Slide 19 - Slide

Slide 20 - Slide


de kassa

Slide 21 - Slide

Slide 22 - Slide


contant betalen

Slide 23 - Slide

Slide 24 - Slide


pinnen

Slide 25 - Slide


de pinpas

Slide 26 - Slide

Slide 27 - Slide


de bon / het bonnetje

Slide 28 - Slide

Slide 29 - Slide


de markt

Slide 30 - Slide

Slide 31 - Slide


de viskraam

Slide 32 - Slide

Slide 33 - Slide


de groenteboer

Slide 34 - Slide

Slide 35 - Slide


de bakker

Slide 36 - Slide

Slide 37 - Slide


de slager

Slide 38 - Slide

Werkwoord kopen
ik koop
jij / u koopt
zij / hij / u koopt
wij / jullie / zij kopen

(!) Koop jij?

Slide 39 - Slide

Zinnen maken
Opdracht: Lees eerst de vraag. Lees dan de tekst. Schrijf het antwoord.

  1. Wat koopt Julia op de markt?
  2. Wat koopt Julia bij de bakker?
  3. Waar koopt Julia vlees?
  4. Waar doet Max boodschappen?
  5. Wat koopt Max?
  6. Wie koopt appels?

Klaar? Schrijf zelf zinnen met de woorden.
timer
10:00

Slide 40 - Slide

Zinnen maken
Opdracht: Maak een zin met het woord.

Voorbeeld:
de slager – Ik koop vlees bij de slager.

  1. het mandje –
  2. de aanbieding –
  3. de rij –
  4. de kassa –
  5. pinnen –
  6. de bon –

timer
10:00

Slide 41 - Slide

Einde van de les
Op het bord staan letters. De letters staan door elkaar.
Welke woorden zie je? Schrijf de woorden op.
timer
10:00

Slide 42 - Slide

Antwoorden
de bakker - de groenteboer - de aanbieding - goedkoop - de pinpas

Slide 43 - Slide