Je gebruikt het onvoltooid deelwoord om aan te geven dat je iets aan het doen bent, terwijl je ook iets anders aan het doen bent.
Huilend rende ze de klas uit.
Lachend rende ze de klas uit.
Niezend rende ze de klas uit.
In bovenstaande zinnen is de persoonsvorm steeds 'rende'. In al die zinnen gebeurt er nog iets tijdens dat rennen, namelijk huilen, lachen of niezen. De onvoltooid deelwoorden zijn dan ook: huilend, lachend en niezend.