Les 13 zinsdelen, persoonsvorm en onderwerp

Lesplanning

* stillezen in je leesboek
* invullen routekaart
* oefeningen


Lesdoel

Aan het eind van de 
les kan/weet ik:
* de zinsdelen persoonsvorm en onderwerp in een zin vinden en benoemen.

timer
10:00
1 / 11
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 1

This lesson contains 11 slides, with text slides.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

Lesplanning

* stillezen in je leesboek
* invullen routekaart
* oefeningen


Lesdoel

Aan het eind van de 
les kan/weet ik:
* de zinsdelen persoonsvorm en onderwerp in een zin vinden en benoemen.

timer
10:00

Slide 1 - Slide

Leerroutekaart
Bekijk je score op je leerroutekaart en de uitleg bij het eerste onderdeel;
op basis van je score maak je de keuze wat je nu gaat doen: 
- meedoen met de klassikale uitleg of 
- zelfstandig aan het werk.

Zelfstandig: kies minimaal 2 opdrachten / oefeningen om te doen. Aan het einde van de les vul je in wat je hebt behaald.

Slide 2 - Slide

Klassikale uitleg

Slide 3 - Slide

Uitleg zinsdelen
Een zin kan je opdelen in zinsdelen. Er zijn twee manieren om te zien welke woorden samen een zinsdeel (groepje) vormen:
1. Vind de persoonsvorm. Probeer welke woorden je voor de pv kan zetten. Heb je nog steeds een goede zin? Dan zijn die woorden samen een zinsdeel. 
2. Hussel de zin. Kijk welke woorden naast elkaar blijven staan; die woorden zijn samen een zinsdeel.

Slide 4 - Slide

De persoonsvorm (PV)

In elke zin staan werkwoorden.


Een werkwoord (ww) zegt wat iets of iemand doet of is/wordt.

Eén van de werkwoorden in de zin is de persoonsvorm (pv).


De persoonsvorm is dus altijd een werkwoord!

Slide 5 - Slide

Persoonsvorm (pv)

De persoonsvorm is een werkwoord die zich

vormt (aanpast) aan het onderwerp van de zin. 

Verandert het onderwerp, dan verandert de persoonsvorm mee.



Ik loop

Jij loopt

Wij lopen

Slide 6 - Slide

Hoe vind je de pv?
Voorbeeld: Jij loopt naar school.

  1. Maak van de zin een vraag. Loop jij naar school?
  2. Zet de zin in een andere tijd. Jij liep naar school.
  3. Verander het getal van de zin. Wij lopen naar school.

Slide 7 - Slide

Zinsdeelproef, hoe doe je dat?

Door een blessure kon ik een tijd niet sporten.


Stap 1: zoek de pv

Stap 2: zet voor en achter de pv zinsdeelstrepen


TIP: Alle woorden die VOOR de persoonsvorm staan, zijn één zinsdeel!


Stap 3: kijk welke woorden je samen voor de pv kunt zetten.

Stap 4: zet de zinsdeelstrepen!


Slide 8 - Slide

Het onderwerp (ow)
  • geeft aan wie of wat iets doet in de zin.
  • is een mens, dier, ding, plant of eigennaam of het verwijst naar een mens, dier, ding, plant of eigennaam.
  • heeft altijd hetzelfde getal als de persoonsvorm. Ze staan dus allebei in het enkelvoud OF allebei in het meervoud.
  • begint nooit met een voorzetsel.

Slide 9 - Slide

Het onderwerp (ow) vinden, hoe doe je dat?
1. Verander de persoonsvorm van getal. (van enkelvoud maak je dus meervoud of andersom)
Het woord dat mee moet veranderen, is het onderwerp.

2. Stel de vraag wie of wat + persoonsvorm?
Het antwoord op deze vraag is het onderwerp.


Slide 10 - Slide

ZELFSTANDIG WERKEN
Wat:
Kies twee opdrachten uit het opdrachtenboekje en ga aan de slag.
Hoe:
In je schrift
Je mag fluisterend overleggen.
Hulp:
Theorie uit je boek of je aantekeningen
Docent (hand omhoog)
Tijd:
Rest van de les
Klaar:
Noteer je resultaten op de leerdoelenkaart.
timer
15:00

Slide 11 - Slide