1 persoonsvorm (getal, tt/vt)
2 ow: wie of wat + pv
3 ng/wg: alle ww bovenstr, ZWaBBeL+HDV?
alle ww + ow + iets?
4 lv: wie of wat + wg + o?
5 mw: aan wie/voor wie+ gez + lv + o?
6 vzvw: heeft een ww een vast ow?
7+8 rest is bijw of bepgest. waar/wanneer // hoe?
9 bijvoeglijke bep: pijltjes bij ZN, zegt iets over ZN
10 bijstelling: , , of , . staat achter ZN, verwisselen, stem daalt
11 ondergeschikte bijwoordelijke bep: zegt iets over een ander woord