De vraag is inelastisch, want het ligt tussen de 0 en -1.
Slide 5 - Slide
Leerdoelen V&A H2. Je kunt:
De productiefactoren benoemen.
De totale, variabele en constante kosten + de gemiddelde kosten + de marginale kosten bepalen.
De totale opbrengst, gemiddelde opbrengst en marginale opbrengst bepalen.
De totale winst berekenen.
Bepalen wanneer een bedrijf break-even behaald en daarbij de omzet berekenen.
Bepalen wanneer een bedrijf de maximale winst behaald en deze winst berekenen.
Het producentensurplus arceren en berekenen.
Slide 6 - Slide
Wat is geen productiefactor?
A
Kapitaal
B
Natuur
C
Logo
D
Arbeid
Slide 7 - Quiz
Een bakkerij maakt uitsluitend witte broodjes. Zij doen dat op grote schaal en leveren aan diverse bakkerijen in de omgeving. Daarvoor heeft de bakkerij een eigen wagenpark. Wat zijn variabele kosten voor deze bakkerij?
A
Loonkosten vast personeel
B
Huurkosten park
C
Inkoopkosten ingrediënten
D
Verzekeringskosten
Slide 8 - Quiz
De broodjes worden uitsluitend in grote dozen verkocht voor € 12 per doos. Per doos zijn de variabele kosten steeds € 5. In totaal heeft de bakkerij per maand € 4.000 aan constante kosten. De bakkerij kan maximaal 900 dozen broodjes per maand produceren.
Bepaal 1) constante kosten, 2) de variabele kosten, 3) de totale kosten en 4) de gemiddelde kosten als er 400 broodjes per maand geproduceerd worden.
Slide 9 - Open question
Slide 10 - Slide
Gemiddelde totale kosten (GTK)
Gemiddelde totale kosten = totale kosten / aantal
GTK = TK / q
€ 6.000 / 400 = € 15
Slide 11 - Slide
De broodjes worden uitsluitend in grote dozen verkocht voor € 12 per doos. Per doos zijn de variabele kosten steeds € 5. In totaal heeft de bakkerij per maand € 4.000 aan constante kosten. De bakkerij kan maximaal 900 dozen broodjes per maand produceren.
De variabele kosten zijn hier:
A
Progressief
B
Proportioneel
C
Degressief
Slide 12 - Quiz
Variabele kosten
Proportioneel: GVK blijft constant. TVK stijgt evenredig met de productieomvang.
Progressief: GVK stijgt. TVK stijgt meer dan evenredig met de productieomvang. Bedrijf wordt bijv. minder efficiënt.
Degressief: GVK daalt. TVK stijgt minder dan evenredig met de productieomvang. Bedrijf wordt bijv. meer efficiënt.
Slide 13 - Slide
Slide 14 - Slide
Slide 15 - Slide
De broodjes worden uitsluitend in grote dozen verkocht voor € 12 per doos. Per doos zijn de variabele kosten steeds € 5. In totaal heeft de bakkerij per maand € 4.000 aan constante kosten. De bakkerij kan maximaal 900 dozen broodjes per maand produceren.
Wat zijn de marginale kosten?
A
€ 5
B
€ 4.000
C
€ 15
D
€ 2.000
Slide 16 - Quiz
Slide 17 - Slide
TK = TVK + TCK
GTK = GVK + GCK
Slide 18 - Slide
We hebben nu kennis van de verschillende kosten van een bedrijf, maar nog niet van de opbrengsten. De broodjes worden uitsluitend in grote dozen verkocht voor € 12 per doos. Per doos zijn de variabele kosten steeds € 5. In totaal heeft de bakkerij per maand € 4.000 aan constante kosten.
Bereken 1) de totale opbrengst/omzet bij 400 dozen broodjes en 2) de totale winst of verlies bij 400 dozen broodjes.
Slide 19 - Open question
Slide 20 - Slide
Slide 21 - Slide
De broodjes worden uitsluitend in grote dozen verkocht voor € 12 per doos. Per doos zijn de variabele kosten steeds € 5. In totaal heeft de bakkerij per maand € 4.000 aan constante kosten. De bakkerij kan maximaal 900 dozen broodjes per maand produceren.
Wat zijn de marginale opbrengsten?
A
€ 5
B
€ 12
C
€ 4.800
D
€ 7
Slide 22 - Quiz
Slide 23 - Slide
Slide 24 - Slide
Wanneer is break-even?
A
TO = TK
B
P = GO
C
MO = MK
D
GTK = MK
Slide 25 - Quiz
Slide 26 - Slide
Slide 27 - Slide
Wanneer is maximale winst?
A
TO = TK
B
P = GO
C
MO = MK
D
GTK = MK
Slide 28 - Quiz
Slide 29 - Slide
Van een bedrijf weten we dat hij zijn product voor € 50 per eenheid kan verkopen. Zijn totale constante kosten bedragen € 10.000. Zijn variabele kosten bedragen € 25 per product. De productiecapaciteit is 500 stuks. Bereken de break-even afzet. Tip, maak eerst de formule van TO en TK (met q als onbekende!)
Slide 30 - Open question
Antwoord
Break-even: TO = TK
TO = 50q
TK = 25q + 10.000
50q = 25q + 10.000 --> 25q = 10.000
Q = 10.000 / 25 = 400 stuks
Slide 31 - Slide
Van een bedrijf weten we dat hij zijn product voor € 50 per eenheid kan verkopen. Zijn totale constante kosten bedragen € 10.000. Zijn variabele kosten zijn proportioneel en bedragen € 25 per product. De productiecapaciteit is 500 stuks.
a) Bereken bij welke hoeveelheid het bedrijf maximale winst heeft. b) Bereken dan de maximale winst.
Slide 32 - Open question
a)
MO = 50
MK = 25
MO is altijd groter dan MK dus hij moet zoveel mogelijk produceren, zijn maximale PC van 500 stuks.
Slide 33 - Slide
b)
TO = 500 x € 50 = € 25.000
TK = 500 x € 25 + 10.000 = € 22.500
TW = TO - TK = € 2.500
Slide 34 - Slide
Slide 35 - Slide
We gaan nu even een Blooket doen over V&A H1 en H2 :)