‘Het is algemeen bekend dat een vorst van een land door God tot hoofd van zijn onderdanen is aangesteld om dezen te beschermen en te bewaren voor alle onrechtvaardigheid, schade en geweld, zoals een herder zijn schapen moet beschermen, en dat de onderdanen niet door God geschapen zijn ten behoeve van de vorst, om hem in alles wat hij beveelt – of dat nu godvruchtig of niet godvruchtig, rechtvaardig of niet rechtvaardig is – onderdanig te zijn om hem als slaven te dienen. Integendeel, de vorst is er ter wille van de onderdanen, zonder welke hij geen vorst is, om hen rechtvaardig en verstandig te re regeren en te verdedigen, en hen lief te hebben zoals een vader zijn kinderen en een herder zijn schapen.
Wanneer hij dit niet doet, maar in plaats van zijn onderdanen te beschermen probeert hen te onderdrukken, overmatig te belasten, te beroven van hun oude vrijheid, privileges en oude gewoonterechten, en hen als slaven te bevelen en te gebruiken, moet hij dus niet als een vorst, maar als een tiran worden beschouwd. Dan staat het zeker zijn onderdanen vrij hem niet meer als vorst te erkennen – vooral nadat er in de Staten van het land overlegd is – , maar hem te verlaten en in zijn plaats een ander tot soeverein (heerser) te kiezen om hen te beschermen, zonder dat dit verkeerd is.’