HH 2.1 en 2.2

Hoofdstuk 2: Jij en je geld
2. Verstand van geld
1 / 14
next
Slide 1: Slide
Mens & MaatschappijMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 2

This lesson contains 14 slides, with text slides.

Items in this lesson

Hoofdstuk 2: Jij en je geld
2. Verstand van geld

Slide 1 - Slide

HH 2.1 en 2.2

Slide 2 - Slide

2.1 Geld maakt het makkelijker

Slide 3 - Slide

2.1 Pinpas of portemonnee? 
  • 2 soorten geld:
  1. Chartaal = munten en bankbiljetten. Je kunt het vastpakken.


  2. Giraal = geld dat op je bank/betaalrekening staat. Je kunt het niet vastpakken.

Slide 4 - Slide

2.1 Pinpas of portemonnee? 
Stel: Je brengt je verjaardagsgeld naar de bank om op je betaalrekening te zetten.
Na een maand pin je bij de geldautomaat € 20 euro.
  • Wat gebeurt er met de geldsoorten?
1.
2.
3.

Slide 5 - Slide

Ruilen
Directe ruil:
Ruilen van goederen tegen goederen (of diensten), zonder gebruik te maken van geld.

Indirecte ruil:
Ruilen met geld als ruilmiddel.

goederen zijn tastbaar, je kunt ze aanraken.
Vraag 6:
a) Noem minstens zes landen waar je met de euro kunt betalen
b) Noteer een verschil tussen De Nederlandsche Bank en andere banken

Slide 6 - Slide

Directe en Indirecte Ruil
Indirecte ruil
  • Ruil waarbij je geld als ruilmiddel gebruikt. Je koopt dus iets.


Directe ruil
  • Je ruilt een goed of dienst tegen iets anders zonder geld te gebruiken.

Slide 7 - Slide

  • Saldo = bedrag op je bankrekening/account staat

Slide 8 - Slide

Nieuw saldo berekenen
Oud saldo
+ Ontvangsten ( bijgeschreven )
- Uitgaven   ( afgeschreven )
------------
Nieuw saldo


Slide 9 - Slide

2.2 Geld voor later

Slide 10 - Slide

Redenen om te sparen (spaarmotieven):
  • Voor een doel (-> om over een tijdje een bepaald iets te kunnen kopen)
  • Uit voorzorg (-> zodat je geld hebt voor als je onverwacht iets moet betalen)
  • Voor de rente (-> je krijgt rente van de bank).

Slide 11 - Slide

Rente bij sparen
Rente is een vergoeding die je krijgt van de bank, omdat je er spaart. 

De rente wordt berekend in procenten per jaar.


Slide 12 - Slide

2.2 Waarom zou je sparen?
Geldfuncties (-> hoe je geld gebruikt)
  1. Ruilmiddel
  2. Spaarmiddel
  3. Rekenmiddel.
Ruilmiddel:
Je koopt er iets mee (ruilt het voor een product of dienst)
Spaarmiddel:
Je bewaart je geld om het later uit te geven
Rekenmiddel:
De waarde van iets wordt uitgedrukt in geld. 
Bijv.: "het shirt in de etalage kost €20"

Slide 13 - Slide

Aan de slag!
2.1 Herhaling: opdr. 1 t/m 5
2.2 Herhaling: opdr. 1 t/m 5

Slide 14 - Slide