Rekenles 16-11

Rekenen met procenten
1 / 30
next
Slide 1: Slide
RekenenMBOStudiejaar 1

This lesson contains 30 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Rekenen met procenten

Slide 1 - Slide

Uitleg
Procent = per honderd
100% = het geheel
1% = 1/100

Slide 2 - Slide

Slide 3 - Slide

Het geheel is 100
Bijvoorbeeld: 60% van de leerlingen draagt een korte broek, de anderen dragen een lange broek. 

100-60=40% draagt een lange broek

De tank van de auto is nog voor 20% gevuld, hoeveel procent is leeg?

100-20=80%

Slide 4 - Slide

100% = 1/1 = 1
50% = 1/2 = 0,5
25% = 1/4 = 0,25
20% = 1/5 = 0,2
10% = 1/10 = 0,1
100% = 30 blokjes
50% = ..... blokjes
25% = ..... blokjes
20% =
10% = 

Slide 5 - Slide

Slide 6 - Slide

Procenten
Afnamen en toenamen met procenten.

Slide 7 - Slide

Hoeveel is 30% van €50,-?
A
€5,-
B
€50,-
C
€30,-
D
€15,-

Slide 8 - Quiz

Afnamen in procenten
belangrijke begrippen.
oud totaal = hoeveelheid/prijs voordat de afnamen heeft plaatsgevonden
afnamen: de hoeveelheid die er word afgehaald.
nieuwe totaal: hoeveel er nog over is. 

Slide 9 - Slide

match de juiste bij elkaar. Een game kost €60,-. je krijgt 20% korting
Afnamen in %
oud totaal
afnamen in €
nieuw totaal
20%
€60,-
€48,-
€12,-

Slide 10 - Drag question

toenamen in procenten
belangrijke begrippen.
oud totaal = hoeveelheid/prijs voordat de afnamen heeft plaatsgevonden
toenamen: de hoeveelheid die er word afgehaald.
nieuwe totaal: hoeveel er nog over is. 

Slide 11 - Slide

match de juiste bij elkaar. Je hebt €200,- op de bank, je krijgt 3% rente.
toenamen in %
oud totaal
toenamen in €
nieuw totaal
3%
€200,-
€206,-
€6,-

Slide 12 - Drag question

Hoeveel % is de BTW op een product?
(niet levensmiddel)
A
7%
B
21%
C
20%
D
19%

Slide 13 - Quiz

Een product is €50,- exclusief BTW, hoeveel moet je dan ervoor betalen in de winkel?
A
€50,-
B
€60,50
C
€21,-
D
€71,-

Slide 14 - Quiz

Hoe bereken je het percentage van de stijging of daling?

voorbeeld: een bedrijf maakte €200.000,- winst vorig jaar, dit jaar maken ze €250.000,- winst. met hoeveel is de winst gestegen?

Slide 15 - Slide

voorbeeld: een bedrijf maakte €200.000,- winst vorig jaar, dit jaar maken ze €250.000,- winst. met hoeveel is de winst gestegen?

Methode 1:
250.000-200.000=50.000
dus de winst is met €50.000,- gestegen.
50.000 is 25% van 200.000 (bereken met deel : geheel x 100)
dus de winst is met 25% gestegen

Slide 16 - Slide

voorbeeld: een bedrijf maakte €200.000,- winst vorig jaar, dit jaar maken ze €250.000,- winst. met hoeveel is de winst gestegen?

Methode 2: verhoudingstabel



zet de juiste getallen op de plek
200.000
250.000
%
100

Slide 17 - Slide

voorbeeld: een bedrijf maakte €200.000,- winst vorig jaar, dit jaar maken ze €250.000,- winst. met hoeveel is de winst gestegen?

Methode 2: verhoudingstabel



Je zet een 1 tussen de getallen die je al weet
200.000 : 200.000 = 1                                           1 X 250.000 = 250.000
200.000
1
250.000
%
100

Slide 18 - Slide

voorbeeld: een bedrijf maakte €200.000,- winst vorig jaar, dit jaar maken ze €250.000,- winst. met hoeveel is de winst gestegen?

Methode 2: verhoudingstabel



Voer in in je rekenmachine
100 : 200000 X 250000 = 125
200.000
1
250.000
%
100

Slide 19 - Slide

voorbeeld: een bedrijf maakte €200.000,- winst vorig jaar, dit jaar maken ze €250.000,- winst. met hoeveel is de winst gestegen?

Methode 2: verhoudingstabel



125 - 100 = 25
Dus een 25% toenamen.
200.000
1
250.000
%
100
0,0005
125

Slide 20 - Slide

welke methode gebruiken?
Methode 1: is sneller, maar ga je sneller iets verkeerd zien.

Verhoudingstabel meer overzichtelijk. Kun je makkelijk invullen. duurt wel langer. Overal toepasbaar.


Slide 21 - Slide

Een maaltijd in een restaurant kost eerst €60,- PP. door corona kost het nu 10% meer. wat je de nieuwe prijs? (vul alleen het getal in, niet de €)

Slide 22 - Open question

Hoe bereken je het oud totaal?

Voorbeeld: Een meubelwinkel is failliet gegaan, en verkoopt nu alles voor 70% korting. op de prijskaartjes staat nu alleen de nieuwe prijs. bij een bank staat er €450,-. wat was de oude prijs?

Slide 23 - Slide

Voorbeeld: Een meubelwinkel is failliet gegaan, en verkoopt nu alles voor 70% korting. op de prijskaartjes staat nu alleen de nieuwe prijs. bij een bank staat er €450,-. wat was de oude prijs?

Methode 1:
100-70= 30. dus je moet nog 30% betalen. 
30% is €450,-
1% = 450 : 30 = 15. 
100% = 15 X 100 = 1500
Dus de oude prijs is €1.500,-

Slide 24 - Slide

Voorbeeld: Een meubelwinkel is failliet gegaan, en verkoopt nu alles voor 70% korting. op de prijskaartjes staat nu alleen de nieuwe prijs. bij een bank staat er €450,-. wat was de oude prijs?

Methode 2: verhoudingstabel



zet de juiste getallen op de plek (100-70=30)
450
%
100
30

Slide 25 - Slide

Voorbeeld: Een meubelwinkel is failliet gegaan, en verkoopt nu alles voor 70% korting. op de prijskaartjes staat nu alleen de nieuwe prijs. bij een bank staat er €450,-. wat was de oude prijs?

Methode 2: verhoudingstabel



zet de 1 tussen de twee getallen en reken terug
30 : 30 = 1                                                     1 X 100 = 100

450
%
100
1
30

Slide 26 - Slide

Voorbeeld: Een meubelwinkel is failliet gegaan, en verkoopt nu alles voor 70% korting. op de prijskaartjes staat nu alleen de nieuwe prijs. bij een bank staat er €450,-. wat was de oude prijs?

Methode 2: verhoudingstabel



voer in in je rekenmachine: 450 : 30 X 100 = 1500

1500
15
450
%
100
1
30

Slide 27 - Slide

De prijs voor brood is met 15% toegenomen sinds 3 jaar geleden. nu betaal je €2,25 voor een brood.
hoeveel betaalde je 3 jaar geleden?

Slide 28 - Open question

De prijs voor brood is met 15% toegenomen sinds 3 jaar geleden. nu betaal je €2,25 voor een brood.
hoeveel betaalde je 3 jaar geleden? 
Dus €2,25 is 115%
1% = 2,25 : 115 = 0,019565.....
100% = 0,019565..... X 100 = 1,9565....
op twee decimalen = €1,96

1,96
2,25
%
100
1
115

Slide 29 - Slide

Stel je krijgt eerst 10% korting en dan een korting bon van 20%. hoe bereken je het dan?
A
eerste de 10%. en met het nieuwe bedrag de 20%
B
de kortingen bij elkaar optellen
C
10% van 20% is 2% dus 22% korting
D
dit kan niet.

Slide 30 - Quiz