Oogkassen > bevat vetweefsel en oogspieren, houden ogen op hun plaats
Traanklieren > maken traanvocht
Traanvocht > voorkomt uitdroging van oog, doodt ziekteverwekkers en neemt stof en vuiltjes op
Traanbuisjes > voeren traanvocht af, gaat via de neus naar de keel
Oogleden > door knipperen verspreid traanvocht over de ogen
Wimpers en wenkbrauwen > houden stof en zweet tegen
Slide 2 - Slide
3.2 Zien
Hoe werken je ogen?
Harde oogvlies > buitenste laag, beschermt je oog - aan de voorkant is het doorzicht, dit is je hoornvlies
Vaatvlies > middelste laag, bevat bloedvaatjes om oog van voedingsstoffen te voorzien - voorkant vaatvlies is gekleurd > de iris - in het midden een opening > de pupil, hierdoor komt licht het oog binnen
Netvlies > binnenste laag, hier bevind zich het lichtzintuig - aan de achterkant van het oog zit de oogzenuw (sturen impulsen naar hersenen) - Lens > achter de pupil, zorgt voor een scherp beeld op het netvlies
Glasachtig lichaam > rest van de oogbol is gevuld met een soort doorzichtige gel
Oogspieren > zorgen ervoor dat het oog kan ronddraaien
Oogzenuw > stuurt impulsen naar de hersenen
Slide 3 - Slide
3.2 Zien
Wat? Maken 3.2 – Opdracht 1 t/m 12
Hoe? Blz. 99 t/m 101
Hulp? Eerst overleggen met buur, daarna docent vragen.
Tijd? 20 minuten
Uitkomst? Opdracht 1 t/m 12 is af. Niet af? Rest is huiswerk.
Klaar? Samenvatting dikgedrukte woorden maken (lijst)
Slide 4 - Slide
3.2 Zien
Vandaag antwoord op de volgende vragen:
Hoe krijgen je ogen steeds genoeg licht?
Waardoor zie je altijd scherp?
Hoe zie je diepte?
Slide 5 - Slide
3.2 Zien
Hoe krijgen je ogen steeds genoeg licht?
Pupilreflex > groter en kleiner maken van je pupillen - afhankelijk van hoeveelheid licht, bescherming van netvlies bij te veel licht
Pupillen klein > kringspiertje trekt samen - minder licht naar binnen
Pupillen groot > lengtespiertjes trekken samen - meer licht naar binnen
Slide 6 - Slide
3.2 Zien
Waardoor zie je altijd scherp?
De ooglens maakt van het voorwerp dat je ziet een scherp beeld op je netvlies - het beeld is alleen veel kleiner - het beeld staat op de kop en in spiegelbeeld - je hersenen bewerken het beeld zodat je het normaal ziet
Je kunt niet alleen van dichtbij scherp zien maar ook van veraf - je lens moet hiervoor van vorm veranderen - bolle lens > scherp zien van dichtbij - platte lens > scherp zien van veraf
Slide 7 - Slide
3.2 Zien
Diepte zien
Voorwerpen om je heen zie je in 3D - ze zijn niet plat > ze hebben een breedte en dikte
Je ziet diepte doordat je met twee ogen kijkt - met je linkeroog zie je iets anders dan met je rechteroog - je hersenen maken hier één beeld van
Diepte zien is noodzakelijk om afstanden in te schatten
Slide 8 - Slide
3.2 Zien
Wanneer heb je een bril nodig?
Oogbol is te kort - scherpe beelden van dichtbij vallen achter het netvlies - je bent dan verziend > dichtbij onscherp en veraf scherp - je krijgt een +bril > bolle lenzen > buigen lichtstralen naar elkaar toe > beeld valt weer op netvlies
Oogbol is te lang - scherpe beelden van veraf vallen voor je netvlies - je bent dan bijziend > dichtbij scherp en veraf onscherp - je krijgt een -bril > holle lenzen > buigen lichtstralen van elkaar af > beeld valt weer op netvlies
Slide 9 - Slide
3.2 Zien
Wat? Maken 3.2 – Opdracht 13 t/m 24
Hoe? Blz. 101 t/m 104
Hulp? Eerst overleggen met buur, daarna docent vragen.
Tijd? 20 minuten
Uitkomst? Opdracht 13 t/m 24 is af. Niet af? Rest is huiswerk.
Klaar? Samenvatting dikgedrukte woorden maken (lijst)