2324 betoog oef voor toets

  • De schrijver geeft zijn mening
  • Tekstdoel is overtuigen
  • Argumenten ondersteunen een mening
  • Subjectieve en objectieve argumenten
  • Titel bevat vaak al een mening
Kenmerken van een betoog
1 / 26
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

This lesson contains 26 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

  • De schrijver geeft zijn mening
  • Tekstdoel is overtuigen
  • Argumenten ondersteunen een mening
  • Subjectieve en objectieve argumenten
  • Titel bevat vaak al een mening
Kenmerken van een betoog

Slide 1 - Slide

Indeling betoog
Inleiding
Goede beginzin
Stelling verwerkt en korte mening
2e alinea
Onderbouwend argument 
3e alinea
Onderbouwend argument
4e alinea
Tegenargument en weerlegging 
Slot
Samenvatten argumenten en conclusie

Slide 2 - Slide

Zelf een stelling maken
  • Je moet er over van mening kunnen verschillen
  • Bevat geen ontkenning (positief geformuleerd)
  • Zo kort als mogelijk (15 woorden)
  • Bevat geen argument

Slide 3 - Slide

Slide 4 - Slide

Mobieltjes tijdens het eten leiden af; het is niet gezellig, je moet ze wegleggen bij het eten!
A
je moet ze wegleggen IS HET ARGUMENT
B
mobieltjes leiden af; is niet gezellig IS HET ARGUMENT

Slide 5 - Quiz

Mobieltjes moeten tijdens de les verboden worden, leerlingen kunnen er niks nuttigs mee doen.
A
Mobieltjes moeten tijdens de les verboden worden,=argument
B
Mobieltjes moeten tijdens de les verboden worden,= standpunt

Slide 6 - Quiz

Ik hou van New York,
het is groot en er zijn veel wolkenkrabbers.
(feitenlijk argument)

Slide 7 - Slide

Ingezonden brief in een krant is vaak een betoog
A
Waar
B
Niet waar

Slide 8 - Quiz

In een betoog probeert de schrijver je te overtuigen van zijn gelijk
A
Waar
B
Niet waar

Slide 9 - Quiz

Voorbeeld stelling:

- werk uit:

Op scholen moet het dragen van een uniform verplicht worden


Slide 10 - Slide

Noem minimaal 2 argumenten voor:

Slide 11 - Slide

Noem minimaal een argument tegen:

Slide 12 - Slide

Argumenten tegen verwerpen:

Slide 13 - Slide

Conclusie:

- maak een afweging tussen de argumenten voor en tegen

- herhaal je standpunt

Slide 14 - Slide

Maak gebruik van signaalwoorden:

- Reden of argument: namelijk, immers, want, omdat

- Oorzaak-gevolg: doordat, daardoor, zodat, als gevolg van

- Tegenstelling: maar, toch, echter, enerzijds, daarentegen

- Samenvatting: kortom, al met al, met andere woorden

- Conclusie: dus, concluderend, samengevat

Slide 15 - Slide

Ik hou van New York, deze stad is zo chill, relaxed en romantisch! (waarderend argument)

Slide 16 - Slide

Ik ga niet mee naar Parijs, want Parijs is groot en dichtbevolkt.
A
want Parijs is groot en dichtbevolkt= objectief argument
B
want Parijs is groot en dichtbevolkt=subjectief

Slide 17 - Quiz

Ik ga graag mee naar Parijs, want in Parijs heb je de mooiste musea!
A
want in Parijs heb je de mooiste musea!=subjectief argument
B
want in Parijs heb je de mooiste musea!=objectief argument

Slide 18 - Quiz

oM JE TEKST LEVENDIGER EN PERSOONLIJKER TE MAKEN, SCHRIJF JE VOORAL...
A
ACTIEVE ZINNEN
B
PASSIEVE ZINNEN

Slide 19 - Quiz

De rommel wordt door de leerlingen opgeruimd.
A
actief
B
passief

Slide 20 - Quiz

De leerlingen zijn hard aan het werk.
A
Actief
B
Passief

Slide 21 - Quiz

Mogelijke functies inleiding
  • de aandacht van de lezer trekken
  • de aanleiding voor de tekst noemen
  •  de centrale vraag stellen
  •  de mening van de schrijver geven
  • een persoon of personen introduceren
  •  een samenvatting van de inhoud geven
  •  het onderwerp noemen of beschrijven 






Slide 22 - Slide

Welke functie zal de inleiding van een betoog in ieder geval hebben?

Slide 23 - Open question

Op welke plaats in een alinea kun je de kernzin meestal vinden?

Slide 24 - Open question

Welke 11 tekstverbanden heb je geleerd?
(let op: de bijbehorende signaalwoorden mag je zelf herhalen voor je toets)

Slide 25 - Open question

  • Tekstdoel van een betoog is overtuigen.
  • Je schrijft een betoog naar aanleiding van een stelling.
  • Over een stelling kun je van mening verschillen.   
  • Om je mening duidelijk te maken, gebruik je argumenten   of redenen.
  • Bij elk argument geef je voorbeelden.
Samengevat

Slide 26 - Slide