Intro pH

pH-berekeningen
We gaan pH-berekeningen introduceren. Hiervoor is voorkennis nodig. Deze gaan we eerst behandelen.
1 / 25
next
Slide 1: Slide
ScheikundeMBOStudiejaar 1

This lesson contains 25 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

pH-berekeningen
We gaan pH-berekeningen introduceren. Hiervoor is voorkennis nodig. Deze gaan we eerst behandelen.

Slide 1 - Slide

Een lage pH is zuurder, een hoge pH is basischer (alkalisch betekent basisch). 

Slide 2 - Slide

Wat is de definitie van een zuur?

Slide 3 - Open question

def. van een zuur:
Een stof die een H+ kan afstaan, b.v. HCl of H2SO4.
Let op: CH4 bevat H, maar staat deze niet zomaar af, geen zuur dus.
Een organisch zuur bevat -COOH

Slide 4 - Slide

Noteer de oplosvergelijking van waterstofjodide

Slide 5 - Open question

HI + H2O --> H3O+  +  I-
Sterke zuren: Alle H-tjes splitsen af:
HCl / HI / HBr / H2SO4 / HNO3 / HClO4
zwakke zuren: Niet alles splitst, er is evenwicht. gebruik dubbele pijl. (alle andere zuren)

Slide 6 - Slide

Je heb HI en HF, beiden 1 mol/L welk van deze zuren heeft de laagste pH?
A
HI
B
HF

Slide 7 - Quiz

Wat is het ammoniumdeeltje voor een stof? (vraag uit PW)
A
sterk zuur
B
sterke base
C
zwak zuur
D
zwakke base

Slide 8 - Quiz

NH4+  +  H2O  -->  H3O+  +  NH3
staat een H+ af, dus een zuur. Je kent hem niet als sterk, dus moet hij wel zwak zijn.

Slide 9 - Slide

zouten die horen bij zwakke zuren:
Als je een zout hebt b.v. NaF, dit lost goed op, je krijgt dan F- in de oplossing. Maar F- hoort ook bij een zwak zuur. dan krijg je deze reactie:
F-  +  H2O  <->  HF  +  OH-

Slide 10 - Slide

Als je een zout oplost waarvan het negatieve ion "hoort" bij een zwak zuur, dan zal de pH
A
dalen
B
stijgen

Slide 11 - Quiz

Nu een beetje wiskunde..
Neem je rekenmachine en typ:
log 1          log 0,1
log 10          log 0,01
log100          log 0,001
log 1000          log 0,0001

Slide 12 - Slide

makkelijk uit je hoofd?
hoeveel is log 1500?

Slide 13 - Slide

wat doet log?
zet getal om in macht van 10:
100 = 10^2
log 1500 = 3,176 dus 1500 = 10~3,176
(reken dit na!)

Slide 14 - Slide

pH: log van de H3O+ in mol/L
Concentratie altijd in mol/L
Van de H+ / H3O+ concentratie
werkt (voorlopig) alleen met sterke zuren
de -log [H3O+] is de pH

Slide 15 - Slide

10 x verdunnen -> pH 1,0 omhoog
100 x verdunnen -> pH 2,0 omhoog
1000 x verdunnen -> pH 3,0 omhoog

Slide 16 - Slide

wat is de pH van 0,1 mol/L HCl?
A
0,01
B
0,1
C
0
D
1

Slide 17 - Quiz

Wat is de pH van 1 mol/L HCl
A
0,01
B
0,1
C
0
D
1

Slide 18 - Quiz

wat is de pH van 0,017 mol/L HCl?
A
0,1
B
1,4
C
1,8
D
3,7

Slide 19 - Quiz

Wat is de pH van 1,5 mol/L HCl? (1 decimaal)

Slide 20 - Open question

pH schaal
Meestal genoeg aan 0-14, maar kan ook onder de nul (mits de hoeveelheid in een liter past).

Slide 21 - Slide

pH naar concentratie:
10^-pH
dus b.v. pH 3=  10 tot de macht -3 = 0,001 mol/L

Slide 22 - Slide

let op bij tweewaardige zuren
H2SO4 geeft 2 H+ af

1 mol zwavelzuur geeft 2 mol H3O+

Slide 23 - Slide

Wat is de zuurconcentratie in mol/L van een oplossing met pH=4,5?
A
-0,65
B
0,65
C
0,000032
D
31623

Slide 24 - Quiz

De pH van 0,00000001 mol/L?
-log 0,00000001 = 8
HOE kan een lage concentratie ineens basisch zijn??
Volgende les......
tipje van sluier: er zijn 2 schalen voor scheikundige, 1 schaal voor amateurs....

Slide 25 - Slide