Woordenschat thema 3

1 / 20
next
Slide 1: Slide
TaalBasisschoolGroep 8

This lesson contains 20 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 15 min

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

Slide 2 - Slide

Wat betekent
supersonisch?
A
Sneller dan het licht
B
Sneller dan geluid
C
Als iets heel luid klinkt
D
Sneller dan jij

Slide 3 - Quiz

Een rad dat de kracht van stromend water, gas of wind kan omzetten in energie
A
Hangar
B
Zwarte doos
C
Turbine
D
Cockpit

Slide 4 - Quiz

Wat is een
hangar?
A
De plek waar vliegtuigen opstijgen
B
Een soort feesttent
C
De ruimte voor bestuurders van een vliegtuig
D
Een soort garage voor vliegtuigen

Slide 5 - Quiz

Wat wordt er in de zwarte doos van een vliegtuig opgeslagen?
A
Stemmen in de cockpit
B
Alle gegevens van de vlucht
C
Beide antwoorden (A en B) zijn goed
D
Geen van de twee antwoorden zijn goed

Slide 6 - Quiz

Wat gebeurt er als een vliegtuig gaat zwenken?
A
Hij verandert van richting
B
Hij gaat trillen
C
Hij stijgt op
D
Hij gaat met hoge snelheid naar beneden

Slide 7 - Quiz

Slide 8 - Slide

Wat is een
planetarium?
A
Een plek waar planten groeien
B
De baan die planeten afleggen
C
De plek waar astronauten slapen
D
Een plek waar je de sterrenhemel kunt bekijken

Slide 9 - Quiz

Slide 10 - Slide

Hoe noem je een voertuig dat zonder mensen de ruimte in gaat voor onderzoek?
A
Astronaut
B
De sterrenwacht
C
Astronoom
D
Ruimtesonde

Slide 11 - Quiz

Wat doet een
astronoom?
A
Sterren en planeten onderzoeken
B
Astronauten trainen
C
Hetzelfde als een astronaut
D
In de ruimte zweven

Slide 12 - Quiz

Welk begrip hoort bij:
als je onderzoekt hoe iets werkt of hoe iets in elkaar zit?
A
Lanceren
B
Uitvinden
C
Analyse
D
Inventief

Slide 13 - Quiz

Wat kun je goed als je inventief bent?
A
Oplossingen bedenken
B
In een raket verblijven
C
Astronauten trainen
D
Sterren bestuderen

Slide 14 - Quiz

Slide 15 - Slide

Klimaatverandering en smeltende ijskappen hebben met elkaar te maken. Ze ...
A
onderbouwen
B
ontlopen elkaar
C
staan in relatie tot elkaar
D
spreken elkaar tegen

Slide 16 - Quiz

Een geheim plan
noem je ook wel een:
A
Perspectief
B
Context
C
Onderbouwing
D
Complot

Slide 17 - Quiz

Wat is
de context?
A
De titel
B
De persoon die het zegt
C
De informatie die om een woord heen staat
D
Een woord met dezelfde betekenis

Slide 18 - Quiz

Als je op een andere plek gaat staan, zie je iets vanuit een ander ...
A
Perspectief
B
Context
C
Opvatting
D
Complot

Slide 19 - Quiz

Hoe heet het als je:
argumenten geeft bij je mening?
A
Aantonen
B
Onderbouwen
C
Beweren
D
Nonsens

Slide 20 - Quiz