BTW

 H7.1 & 7.2 BTW
Wat heb je nodig?
-Boek bladzijde 137
-Werkboek bladzijde 223
-Pen en rekenmachine
-Laptop
1 / 26
next
Slide 1: Slide
BedrijfseconomieMBOStudiejaar 1

This lesson contains 26 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

 H7.1 & 7.2 BTW
Wat heb je nodig?
-Boek bladzijde 137
-Werkboek bladzijde 223
-Pen en rekenmachine
-Laptop

Slide 1 - Slide

Wat is btw?

Slide 2 - Open question

Waarvoor staan de letters BTW
A
Belasting over de toegevoegde winst
B
Bedrag over de toegevoegde waarde
C
Belasting over de toegevoegde waarde
D
Bedrag over de toegevoegde winst

Slide 3 - Quiz

Leerdoelen
Aan het eind van de les:
- Kan je de begrippen omzetbelasting en belasting toegevoegde waarde omschrijven (btw)
- Ken je de verschillende tarieven voor omzetbelasting
- Kan je rekenen met btw

Slide 4 - Slide

Toegevoegde waarde
Elke schakel in de bedrijfskolom voegt waarde toe aan de producten.

De producten worden steeds geschikter voor de consument.

Slide 5 - Slide

Hoe bereken je de toegevoegde waarde?
Toegevoegde Waarde = Waarde van het verkopen - (de waarde van de ingekochte grond- en hulpstoffen, halffabrikaten en diensten van andere bedrijven)

Slide 6 - Slide

Wat is BTW?
BTW = Belasting toegevoegde waarde.
BTW komt nog is extra op je verkoopprijs, de BTW mag je niet houden, deze gaat naar de belastingdienst.

Wat moet je kunnen? Rekenen met en zonder BTW

Slide 7 - Slide

BTW

Slide 8 - Slide

Tarieven omzetbelasting

Slide 9 - Slide

BTW-nummer

Slide 10 - Slide

Patatfabriek
Inkoop aardappels:
- €500 exclusief btw
- €45 BTW 9%

Verkoop aardappels
- €1.000 exclusief btw
- €90 BTW 9 %

Slide 11 - Slide

Patatfabriek
Inkoop aardappels:
- €500 exclusief btw
- €45 BTW 9%

Verkoop Patat
- €1.000 exclusief btw
- €90 BTW 9 %

1a) Bereken de toegevoegde waarde
€1.000-€500 = €500
b) Bereken de belasting over de toegevoegde waarde
€90 - €45 = €45

Slide 12 - Slide

Maak opgave R1
Klaar? maak K1 t/m 7
bespreken opgave R1

Slide 13 - Slide

Leerdoelen
Aan het eind van de les:
- Kan je de begrippen omzetbelasting en belasting toegevoegde waarde omschrijven (btw)
- Ken je de verschillende tarieven voor omzetbelasting
- Kan je rekenen met btw

Slide 14 - Slide

Slide 15 - Slide

2. Voor het berekenen van de "te betalen btw" gebruik je
A
het inkoopschema
B
het verkoopschema
C
de formule voor de brutowinst

Slide 16 - Quiz

Twee stellingen:
1. De brutowinst is de verkoopwaarde minus de inkoopwaarde.
2. De consumentenprijs van een artikel is altijd inclusief BTW
A
Stelling 1 is waar, stelling 2 niet
B
Beide stellingen zijn niet waar
C
Beide stellingen zijn waar
D
Stelling 1 is niet niet waar, stelling 2 is waar

Slide 17 - Quiz

Met hoeveel % worden diensten naar het buitenland belast ?
A
21%
B
9%
C
0%
D
hangt van de dienst af

Slide 18 - Quiz

Restaurant bonnetje is 109,- incl 9% BTW. Wat is het bedrag van af te dragen BTW?

A
9,-
B
90,-
C
21,-
D
0,-

Slide 19 - Quiz

Wat is een indirecte belasting?

Slide 20 - Open question

Hoe noem je iemand die belasting moet betalen?

Slide 21 - Open question

De Lidl heeft een laptop gekocht voor een inkoopfactuurprijs van €229,-. Deze computer heeft een consumentenprijs van €669,-. Bereken het bedrag dat de computerzaak PC verrekent met de belastingdienst.
Laat berekening zien.

Slide 22 - Open question

Van een Nokia telefoon is het btw bedrag € 26,03. Bereken: zowel de verkoopprijs als consumentenprijs. Laat berekening zien.

Slide 23 - Open question

10. Op de website van Van Haren staan een paar sneakers met de consumentenprijs van €59,- per paar. De inkoopfactuurprijs van de sneakers bedraagt €14,95. Bereken het btw bedrag dat Zalando per verkocht paar betaalt aan de belastingdienst. Laat berekening zien.

Slide 24 - Open question

Frits BV ontvangt van de leverancier een inkoopfactuur met een totaalbedrag van €11.545,- (incl 21% BTW). Bereken het bedrag dat Frits BV als voorbelasting mag terugvorderen van de belastingdienst. Typ berekeningen in.

Slide 25 - Open question

BTW

Slide 26 - Slide