7.3C Het voortplantingsstelsel van de vrouw
Van het voortplantingsstelsel is bij een vrouw minder te zien dan bij een man. Bij een vrouw liggen de meeste voortplantingsorganen in de onderbuik.
Een vrouw heeft een baarmoeder en eierstokken. In elke eierstok zitten honderdduizenden cellen die zich tot eicellen kunnen ontwikkelen. Eicellen zijn de vrouwelijke geslachtscellen. Een eicel is in verhouding tot een zaadcel groot. Dit komt doordat een eicel veel reservevoedsel bevat. Dit reservevoedsel is bestemd voor de eerste ontwikkeling van de bevruchte eicel.
Bij de geboorte zijn in de eierstokken van een meisje alle cellen al aanwezig die zich tot eicel kunnen ontwikkelen. Enkele tienduizenden van deze cellen bevinden zich in een rusttoestand. Elk van deze cellen is omgeven door een laag andere cellen. Samen vormen ze een jonge follikel.
Vanaf de puberteit kunnen in de eierstokken follikels rijpen. Gewoonlijk komt er maar één follikel per vier weken tot volledige rijping. Rijpende follikels groeien. In elke follikel ontstaat een holte gevuld met vocht. Een rijpe follikel puilt buiten de eierstok uit. De follikel neemt dan erg veel vocht op, waardoor hij openbarst en de eicel vrijkomt. Dit heet de ovulatie of de eisprong. Uit het follikelweefsel dat in de eierstok achterblijft, wordt het gele lichaam gevormd.