This lesson contains 17 slides, with interactive quizzes and text slides.
Items in this lesson
Nederlands
Herhaling werkwoordspelling
Slide 1 - Slide
Vormen
Persoonsvorm in de tegenwoordige tijd
Persoonsvorm in de verleden tijd
Tegenwoordig deelwoord (Lopend ging hij naar school)
Voltooid deelwoord
Engelse werkwoorden
Slide 2 - Slide
Wat weten we over de persoonsvorm?
Slide 3 - Open question
In de tegenwoordige tijd in de hij/zij of het-vorm komt er altijd een ....... achter
Slide 4 - Open question
Wat moet je in de verleden tijd doen als je -en van het werkwoord hebt afgehaald en de medeklinker hebt gecontroleerd met behulp van het 't ex- kofschip?
Slide 5 - Open question
Als je je declaratie vandaag nog (indienen), staat het geld volgende week op je rekening
A
Indien
B
Indient
C
Indiend
D
indienen
Slide 6 - Quiz
De surveillant loopt door het lokaal, terwijl hij (controleren) of niemand een mobieltje heeft.
A
controleer
B
controleren
C
controleerd
D
controleert
Slide 7 - Quiz
De schoonmaakster (schrobben) de toiletten grondig uit.
A
Schrobde
B
Schrobte
C
Schrobden
D
Schrobten
Slide 8 - Quiz
Vroeger (reizen) ik zelden met de trein, maar sinds ik een ov-kaart heb, doe ik het vaak.
A
Reizde
B
Reiste
C
Reizte
D
Reisde
Slide 9 - Quiz
Het (verbazen) me dat hij te laat was, want hij is eigenlijk altijd op tijd.
Slide 10 - Open question
Ria (verhuizen) naar Hengelo, toen haar vader daar een baan kreeg.
Slide 11 - Open question
......(hijgen) rende ze naar haar oma toe
Slide 12 - Open question
...... (hangen) op de bank keek zij Netflix.
Slide 13 - Open question
Schrijf de voltooid deelwoorden van de werkwoorden (werken / beantwoorden / ontdekken / verrassen) op
Slide 14 - Open question
Hulpwerkwoorden
Schrijf bij de volgende dia's de hulpwerkwoorden op.