2KGT 1.1 Wat is economie?

2KGT 1.1 Wat is economie?
1 / 20
next
Slide 1: Slide
EconomieMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 2

This lesson contains 20 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

2KGT 1.1 Wat is economie?

Slide 1 - Slide

Slide 2 - Video

Goederen of diensten kopen voor je eigen behoeften noem je...
A
Consumeren
B
Produceren
C
Basisbehoeften
D
Overige behoeften

Slide 3 - Quiz

Terugblik
Wat weet je nog van de vorige introductieles?
Beantwoord de vragen op de volgende dia's

Slide 4 - Slide

Economie gaat over keuzes maken
A
Juist
B
Onjuist

Slide 5 - Quiz

Alles wat je nodig hebt of graag wilt hebben noem je...
A
Keuzes
B
Behoeften
C
Consumeren
D
Produceren

Slide 6 - Quiz

Producten maken om geld te verdienen noem je...
A
Consumeren
B
Produceren
C
Basisbehoeften
D
Overige behoeften

Slide 7 - Quiz

Consumenten en producenten hebben elkaar niet nodig en werken niet samen
A
Juist
B
Onjuist

Slide 8 - Quiz

Consumeren en produceren
  1. Als je iets nodig hebt koop je dat met geld in een winkel. Je bent dan aan het consumeren: goederen of diensten kopen voor je eigen behoeften. 
  2. Bedrijven maken de goederen en diensten voor je. Zij produceren: producten maken om geld te verdienen.  

Slide 9 - Slide

Consumeren en produceren
Consumenten en producenten hebben elkaar nodig en werken samen
  • Consumenten verdienen geld door te werken bij bedrijven
  • Bedrijven hebben mensen nodig om te kunnen produceren
  • Consumenten vragen om producten van bedrijven
  • Bedrijven bieden producten aan 
  • Consumenten en producenten ruilen met geld

Slide 10 - Slide

De overheid
Maakt wetten en regels, ook op het gebied van economie.
Hoogte belasting -> invloed op hoeveel geld je kunt uitgeven.

Hoe het gaat met de economie, kan gevolgen hebben voor jou en jouw familie.

Slide 11 - Slide

Terug naar de les
We maken gezamenlijk opdracht 11

Slide 12 - Slide

Geldbedragen noteren
Noteer het € teken voor een geldbedrag

Tussen hele euro en centen noteer je een komma 
(op je rekenmachine een punt) -> bijvoorbeeld €3,50

Slide 13 - Slide

Geldbedragen noteren
Een geldbedrag rond je af op hele centen 
(twee cijfers achter de komma)

Kijk naar het derde getal achter de komma
Afronden naar beneden: 0, 1, 2, 3, 4
Afronden naar boven: 5, 6, 7, 8, 9 

€ 2,365 rond je dus af naar boven op € 2,37

Slide 14 - Slide

Geldbedragen noteren
Bij duizendtallen en miljoenen noteer je een punt tussen de duizendtallen (op je rekenmachine niet intoetsen)

€ 10 x € 10 = € 100
€ 100 x € 100 = € 10.000
€ 1.000 x € 1.000 = € 1.000.000

Slide 15 - Slide

Slide 16 - Slide

€ 2,364 rond je af op
A
2.36
B
€ 2.36
C
2,35
D
€ 2,35

Slide 17 - Quiz

Wat is juist?
A
€3.00
B
€101.200.00
C
€2.750.388
D
€2,672

Slide 18 - Quiz

Hoe noteer je drie en een half duizend euro en vijftig cent?

Slide 19 - Open question

Maak onderstaande opdrachten
Opdracht 14 t/m 16

Meer oefenen? Herhalingsopdrachten blz. 38
Meer uitdaging? Plusopdrachten blz. 40


Slide 20 - Slide