MP5 dla-2 unit 1: Pronomen (fase 3)

A1-A2 Pronomen
Leerdoel: aan het einde van deze les weet je hoe je de personaal pronomen en de possessief pronomen correct moet gebruiken in een Nederlandse zin. Je weet dan ook wat je misschien nog moet leren voor de toets van Unit 1!
1 / 47
next
Slide 1: Slide
NT2Middelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 4

This lesson contains 47 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

A1-A2 Pronomen
Leerdoel: aan het einde van deze les weet je hoe je de personaal pronomen en de possessief pronomen correct moet gebruiken in een Nederlandse zin. Je weet dan ook wat je misschien nog moet leren voor de toets van Unit 1!

Slide 1 - Slide

Wat weet je nog?
We gaan eerst kijken wat je nog weet over het personaal pronomen en het possessief pronomen.

Slide 2 - Slide

Noem zoveel mogelijk
personaal pronomen

Slide 3 - Mind map

Noem zoveel mogelijk
possessief pronomen

Slide 4 - Mind map

Sleep het Engelse woord naar het NL woord met dezelfde betekenis.
ik
jij
hij
wij
jullie
zij (pluralis)
I
you
(sing.)
he
we
they
you (plur.)

Slide 5 - Drag question

Sleep het Engelse woord naar het NL woord met dezelfde betekenis.
mijn
jouw
zijn
ons/onze
jullie
hun
his
your
(plur.)
our
their
your (sing.)
mine

Slide 6 - Drag question

 Pronomen
Bekijk op iedere slide het plaatje goed.
Maak aantekeningen in je schrift!

Slide 7 - Slide

Slide 8 - Slide

Slide 9 - Slide

Slide 10 - Slide

Slide 11 - Slide

Oefening 1: vul het juiste pronomen in.
Kijk goed of je het subject of het object in de zin moet invullen!
1. Mag ... iets aan u vragen?
A
ik
B
mij
C
mijn

Slide 12 - Quiz

2. Kom je uit Engeland? ... ook!
A
ik
B
mij
C
mijn

Slide 13 - Quiz

3. Wil je het huiswerk samen met... doen?
A
ik
B
mij
C
mijn

Slide 14 - Quiz

4. Jasper en ... gaan vanmiddag samen lunchen
A
ik
B
mij
C
mijn

Slide 15 - Quiz

5. Geef ... jouw zware tas maar.
A
ik
B
mij
C
mijn

Slide 16 - Quiz

6. Kun je ... telefoon even aangeven?
A
ik
B
mij
C
mijn

Slide 17 - Quiz

7. Weet ... waar de plakband ligt?
A
jij
B
jou
C
jouw

Slide 18 - Quiz

8. Deze pen was toch van ... ?
A
jij
B
jou
C
jouw

Slide 19 - Quiz

9. Hier woon jij. Dit is ... huis.
A
jij
B
jou
C
jouw

Slide 20 - Quiz

10. Ik heb dat boek toch aan ... gegeven?
A
jij
B
jou
C
jouw

Slide 21 - Quiz

11. Daar hangt ... jas. Gewoon aan de kapstok.
A
jij
B
jou
C
jouw

Slide 22 - Quiz

12. Wat heeft ... gedaan?
A
hij
B
hem
C
zijn

Slide 23 - Quiz

13. Het is zeker weten ... laptop.
A
hij
B
hem
C
zijn

Slide 24 - Quiz

14. Geef het maar aan ...
A
hij
B
hem
C
zijn

Slide 25 - Quiz

15. Abdel is met ... broer naar het concert geweest.
A
hij
B
hem
C
zijn

Slide 26 - Quiz

16. Ik praat niet meer met ...
A
zij
B
haar

Slide 27 - Quiz

17. ... loopt altijd weg als het moeilijk wordt.
A
zij
B
haar

Slide 28 - Quiz

18. Hoe gaan ... naar het feest?
A
zij (pluralis)
B
hun
C
zijn

Slide 29 - Quiz

19. ... hebben hun werk alweer niet gedaan!
A
zij (pluralis)
B
hun

Slide 30 - Quiz

20. Ze hebben ... schoenen uitgedaan voor ze naar binnen gingen.
A
zij (pluralis)
B
hun
C
zijn

Slide 31 - Quiz

Is het 'wij', 'ons' of 'onze'?

- wij is het personaal pronomen:
            Wij lopen op straat.

- ons gebruik je ook als object:
            Dat gaat ons niet lukken.
            Wil Dahlia met ons werken?

- ons en onze zijn possessief pronomen.
de-woorden: onze   |  het- woorden: ons


de kamer --> onze kamer
de auto --> onze auto
de tuinen --> onze tuinen

het huisje --> ons huisje
het sportveld --> ons sportveld
het boek --> ons boek

Slide 32 - Slide

1. Dat is ... huis.
A
ons
B
onze

Slide 33 - Quiz

2. Hier ligt ... hond altijd te slapen.
A
ons
B
onze

Slide 34 - Quiz

3. ... brood wordt altijd vers gebakken!
A
ons
B
onze

Slide 35 - Quiz

4. ... klas is vaak erg druk.
A
ons
B
onze

Slide 36 - Quiz

5. Niet aankomen! Dat zijn ... spullen!
A
ons
B
onze

Slide 37 - Quiz

6. We organiseren het straatfeest altijd met ... buren.
A
ons
B
onze

Slide 38 - Quiz

7. Op school liggen ... mobieltjes altijd in ... kluisjes
A
ons - ons
B
onze - onze
C
ons - onze
D
onze - ons

Slide 39 - Quiz

8. ... eindfeest is in ... eigen huis.
A
ons - ons
B
onze - onze
C
ons - onze
D
onze - ons

Slide 40 - Quiz

9. Wie gaat ... helpen met ... onderzoeken?
A
ons - ons
B
onze - onze
C
ons - onze
D
onze - ons

Slide 41 - Quiz

10. Het lukt ... niet om zelf ... veters te strikken.
A
ons - ons
B
onze - onze
C
ons - onze
D
onze - ons

Slide 42 - Quiz

Personaal pronomen
Possessief pronomen
IK
MIJN
JOUW
HAAR
HIJ
ZIJ
HET
WIJ
ONZE
HUN

Slide 43 - Drag question

Welke manieren ken je
om iemand te begroeten?

Slide 44 - Mind map

Wat vond je van de uitleg en de oefeningen over pronomen?
😒🙁😐🙂😃

Slide 45 - Poll

Hoe goed ben je nu voorbereid op dit onderdeel van de toets van Unit 1?
010

Slide 46 - Poll

Vraagwoorden

Slide 47 - Slide