This lesson contains 14 slides, with interactive quizzes and text slides.
Items in this lesson
Wat wordt er onderzocht bij het vak economie?
Slide 1 - Open question
Lesdoelen
Je kunt de economische begrippen schaars goed, vrij goed, middelen, behoeften, zelfvoorziening, consument en consumptiegoed herkennen in praktijksituaties en toelichten.
Je kunt de vier productiefactoren onderscheiden.
Je kunt het verschil uitleggen tussen een consumptiegoed en een kapitaalgoed.
Slide 2 - Slide
Productiefactoren
Middelen die je nodig heb om een goed of dienst te kunnen produceren.
Kapitaal =goederen die bij productie nodig zijn
Arbeid = werknemers
Natuur = lucht/grond/(regen)water
Ondernemerschap = eigenaar van het bedrijf
Slide 3 - Slide
Aan de slag
Maken: opdracht 2 en 3
Tijd: 5 minuten
Klaar? Bedenk bij elke productiefactor eigen voorbeelden
Slide 4 - Slide
Schaarse goederen en vrije goederen
Goed = tastbaar
Dienst = niet tastbaar
Schaarse goederen = hier productiefactoren voor nodig
Vrije goederen = geen productiefactoren voor nodig
Slide 5 - Slide
De behoeften van mensen
Wat zijn behoeften?
Wensen
Om in je behoeften te voorzien heb je middelen nodig:
Tijd & geld
KEUZES MAKEN!
Slide 6 - Slide
Zelfvoorziening en consumeren
2 mogelijkheden om in je behoeften te voorzien:
Zelfvoorziening = maken = tijd
Consumeren = kopen = geld
Consument = iemand die iets koopt
Consumptiegoed = goederen waarmee een consument in zijn behoeften voorziet
Slide 7 - Slide
Welke productiefactoren wordt gemaakt met andere productiefactoren?
A
natuur
B
arbeid
C
kapitaal
D
ondernemerschap
Slide 8 - Quiz
Goed
Dienst
Kapper
Openbaar vervoer
Autofabrikant
Uitgeverij schoolboeken
Middelbare school
Producent van lcd-tv's
Slide 9 - Drag question
Wat zijn jou middelen?
A
je behoeften
B
je inkomen en spaargeld
C
het aanbod in de winkels
Slide 10 - Quiz
Kapitaal
Arbeid
Natuur
Ondernemerschap
Geen productiefactor
Oven in een restaurant
Oven bij jou thuis
Auto waarmee de post bezorgd wordt
Auto van je moeder
Postbezorger
Het water in een parkvijver
Koelwater bij een kerncentrale
Computer bij de Rabobank
Slide 11 - Drag question
Hoe geef je antwoord?
Antwoorden in hele zinnen
Vraag herhalen in je antwoord
Leg de begrippen uit
Slide 12 - Slide
Aan de slag
Wat? 1.1: 5 tm 8, 10, 11, 13 tm 15
hoe? Eerste 5 minuten in stilte
Klaar? Nakijken
Slide 13 - Slide
Lesdoelen
Je kunt de economische begrippen schaars goed, vrij goed, middelen, behoeften, zelfvoorziening, consument en consumptiegoed herkennen in praktijksituaties en toelichten.
Je kunt de vier productiefactoren onderscheiden.
Je kunt het verschil uitleggen tussen een consumptiegoed en een kapitaalgoed.