H1, over taal , hv1p, 11-10-19

Welkom
Pak alvast je leesboek, boek, schrift en pen, dan kunnen we snel beginnen. 
1 / 27
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

This lesson contains 27 slides, with text slides.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Welkom
Pak alvast je leesboek, boek, schrift en pen, dan kunnen we snel beginnen. 

Slide 1 - Slide

Wat gaan we doen vandaag?
10.30 - 10.40 Lezen in leesboek
10.40 - 10.50 Wat weet je nog?
10.50 - 11.00 Samen oefenen
11.00 -11.10 Zelfstandig werken
11.10 - 11.15 Pauze
11.15 - 12.05 Quiz




Slide 2 - Slide

Tien minuten lezen, in stilte.

Slide 3 - Slide

Wat weet je nog?
  • Wat is een signaalwoord?
  • Wat is een synoniem
  • Wat is een antoniem?
  • Wat is een antoniem van afsluiting?
  • Wat is een antoniem van corpulent?
  • Wat is een antoniem van synoniem? 
  • Wat betekent pessimist? En wat is een antoniem daar van?




Slide 4 - Slide

Antoniemen 
Hoe veel antoniemen kan je verzinnen in twee minuten?

(bijvoorbeeld dus: moelijk-makkelijk, dik-dun) etc. 
timer
2:00

Slide 5 - Slide

Zelfstandig werken
Wat? Maken opdracht 34, 35 blz. 80
Hoe? Je mag zachtjes overleggen met je buurman/buurvrouw
Tijd? Je hebt hier 10 minuten de tijd voor. 
Hulp? Vraag je buurman/buurvrouw. Steek anders je hand omhoog, dan kom ik bij je.
Klaar?  Maak opdracht 36 (blz. 80) of ga lezen in je leesboek. 




timer
10:00

Slide 6 - Slide

Huiswerk bespreken
Opdracht 31 en 32 bespreken. (blz. 78)

- Verbeter jouw antwoord als je het fout hebt, over deze woorden en uitdrukkingen worden vragen op de toets gesteld!

Slide 7 - Slide

Antoniem
Een synoniem is een ander woord met dezelfde betekenis

Een antoniem is een woord dat het tegenovergestelde betekent. Bijvoorbeeld warm - koud. 

Soms kun je een antoniem al zien aankomen, doordat er een signaalwoord in de tekst staat. Een signaalwoord wijst op een verband tussen twee zinnen of zinsdelen, in dit geval een tegenstelling

Slide 8 - Slide

Voorbeeld
De puzzel leek erg complex, maar bleek juist eenvoudig.
Hoewel Daisy ingetogen overkomt, kan zij ook erg uitbundig zijn. 

Wat is aan antoniem van....
1. moeilijk?
2. hard?
3. absent?
4. geliefd?

Slide 9 - Slide

Slide 10 - Slide

Zelfstandig werken
Wat? Maken opdracht 37, 39 en en 41 blz. 31 en 32
Hoe? Je mag zachtjes overleggen met je buurman/buurvrouw
Tijd? Je hebt hier tot het einde van de les de tijd voor
Hulp? Vraag je buurman/buurvrouw. Steek anders je hand omhoog, dan kom ik bij je.
Klaar? Ga lezen in je leesboek 

timer
9:00

Slide 11 - Slide

Huiswerk bespreken
Opdracht 35 en 36

- Heb je het net goed opgeschreven? Neem dan het juiste antwoord over in je schrift. 

Slide 12 - Slide

Welkom
Pak alvast je leesboek, boek, schrift en pen, dan kunnen we snel beginnen. 

Slide 13 - Slide

Tien minuten lezen, in stilte.

Slide 14 - Slide

Wat moet je weten voor de toets?
Noteer in je schrift zoveel mogelijk onderdelen die je moet weten voor de toets. Ben je goed voorbereid?

timer
5:00

Slide 15 - Slide

Oefening 1 
Is het vetgedrukte woord een persoonsvorm, voltooid deelwoord of infinitief? Schrijf op in je schrift. 

  1. Elke avond schrijft Elske in haar dagboek. 
  2. Ze hoopt zo een mooi overzicht voor later te maken.
  3. Inmiddels heeft ze al drie schriften volgeschreven.
  4. Ze zal haar dagboeken pas weer lezen als ze volwassen is.
  5. Tot die tijd bewaart ze de schriftjes op de bovenste plank in haar kast.
timer
3:00

Slide 16 - Slide

Oefening 2
Neem de zinnen over in je schrift. Zet streepjes tussen de zinsdelen en benoem het werkwoordelijk gezegde en onderwerp van de zinnen.

  1. Ik heb het gras gemaaid.
  2. Mijn vader zal blij zijn. 
  3. De nieuwe bank wordt morgen geleverd.
  4. In de vakantie ga ik in een supermarkt werken.
  5. Elke ochtend staat de bakker om vijf uur op.
timer
7:00

Slide 17 - Slide

Oefening 3
Breid de onderstaande zin uit met de vraagwoorden. wanneer? en hoe?

Lucas is naar de sportschool geweest. 


Slide 18 - Slide

Verhaal maken
Iedereen zegt één woord, de rest van de klas is stil en luistert goed. We houden het tempo hoog. Als het te lang duurt gaat het woord naar de volgende persoon. 


Slide 19 - Slide

Uitleg zinsopbouw
We hebben geleerd dat een basiszin bestaat uit twee delen:
- een deel dat zegt wat de handeling is (=wwg)
- een deel dat zegt wie de handeling uitvoert (=ow)

Bijvoorbeeld:
De tuinman hakt om. 

Deze zin is nog niet compleet. Je moet namelijk niet alleen vragen wie hakt om? Maar ook wat hakt de persoon om? 
Het wordt dan: De tuinman hakt de boom om. 

Slide 20 - Slide

Uitleg zinsopbouw
Bij sommige werkwoorden moet je maar één basisvraag stellen. Bijvoorbeeld:
De hond slaapt.

Je kan niet vragen: Wat slaapt de hond? Je hoeft bij dit werkwoord maar één basisvraag te stellen. Wie slaapt? 

Bij sommige werkwoorden moet je de wie vraag stellen, maar kun je ook de wat vraag stellen.
Bijvoorbeeld:
Lisa zingt. Wat zingt Lisa? Lisa zingt een lied.
Klaas tekent. Wat tekent Klaas? Klaas tekent een hond. 

Slide 21 - Slide

Samengevat
1. Een werkwoord waar je alleen een wie vraag bij moet stellen (Hij slaapt)
2. Een werkwoord waar je een wie & een wat vraag bij moet stellen. (De tuinman hakt de boom om)
3. Een werkwoord waar je een wie vraag bij moet stellen, maar ook een wat vraag bij kunt stellen. (Linda zingt, Linda zingt een lied) 

Noteer van deze werkwoorden de juiste soort. (maak een keuze uit 1, 2 of 3)
Wassen, zwemmen, opbellen, fietsen, wegsturen. 

Slide 22 - Slide

Pauze

Slide 23 - Slide

Wat weet je nog?
Waar hebben we het de vorige les over gehad?

Slide 24 - Slide

Verhaal maken

Ik heb acht vrijwilligers nodig die voor het bord willen komen, deze leerlingen moeten in een rijtje staan. We gaan vandaag weer een verhaal maken. Deze keer gaan jullie niet omstebeurt een woord zeggen, maar word je aangewezen. Het kan zijn dat je dan een langer deel van een verhaal moet vertellen, wellicht een paar zinnen of slechts een woord.

De klas bepaalt of je af bent. Je bent af als je ehhhhh, het woord ervoor herhaalt of natuurlijk als je vloekt of scheldt in het verhaal. De klas moet dus goed opletten of dit niet gebeurt. 

Daarnaast bepaalt de klas het onderwerp van het verhaal. Het verhaal moet hier dus ook een beetje over blijven gaan (enkele uitwijkingen zijn in principe prima). 

Slide 25 - Slide

Opdrachten bespreken
Wat? Opdracht 15 en 16 blz. 69 en 70

- Je kijkt met een andere kleur pen na
- Verbeter je antwoord als deze fout is
- Zet een krul als je het antwoord goed hebt

Slide 26 - Slide

Tien minuten lezen, in stilte.

Slide 27 - Slide