relative pronouns

1 / 23
next
Slide 1: Slide
EngelsMiddelbare schoolvmbo gLeerjaar 3

This lesson contains 23 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

What are you going to do?
  1. watch a video 
  2. make some exercises  

Slide 2 - Slide

Slide 3 - Link

een relative clause = bijzin
een stuk zin waarin je extra informatie geeft.
Je vertelt dus iets extra's over je onderwerp
Hij kocht een auto, die hij niet kon betalen
onderwerp
extra informatie

Slide 4 - Slide

Er zijn drie verschillende relative pronouns :
who
which
that

Slide 5 - Slide

1

who - extra informatie in de bijzin over een 

           persoon 


This is the man who built our house.
The girl who lives next door is very nice.
 A giant is someone who is very tall.

Slide 6 - Slide

2

which - extra informatie in de bijzin over een

               dier of ding.

This is the dog which barks every night
There is the bridge which we have to cross.

Slide 7 - Slide

3
that - gebruik je als het over personen, dieren of
           dingen gaat. 
This is the ring that I found yesterday.
Do you know the man that is speaking with Anne? 

Slide 8 - Slide

DUS:

who/that

which/that

personen
ding/dier

Slide 9 - Slide

An actress is a woman .......... plays in films or theatre plays.
A
who
B
which

Slide 10 - Quiz

Do you know the man ......... is speaking on the phone?
A
who
B
which

Slide 11 - Quiz

We ate the sweets ........... my mother had bought.
A
who
B
which

Slide 12 - Quiz

Twee soorten bijzinnen
!

bijzinnen, die alleen extra informatie geven, kun je weglaten.


bijzinnen die je nodig hebt om te begrijpen om wie/wat de hele zin gaat





1
2

Slide 13 - Slide

1
soms is de extra informatie in de bijzin niet nodig

Dit stukje zin staat altijd tussen komma's

EN bij deze zinnen mag je nooit that gebruiken

vb
Claire loves to go to the beach
Claire, who is my friend, loves to go to the beach

vb

The car broke down yesterday

The car, which is new, broke down yesterday



Slide 14 - Slide

2
Het stukje bijzin is noodzakelijk om te begrijpen over wie het gaat

het staat niet tussen komma's

EN je kunt wel that gebruiken

vb
vb
The student who sits in the back of the room asks a lot of questions. --> over welke student heb je het


The book that she read was important for her exam

--> over welk boek heb je het

Slide 15 - Slide

Do you know the man........ is speaking with Anne?
A
who
B
who / that
C
who / that / niets

Slide 16 - Quiz

This is the ring ....... I found yesterday.
A
which
B
which/ that
C
which / that / niets

Slide 17 - Quiz

There is the bridge ...........we have to cross.
A
which
B
which / that
C
which / that / niets

Slide 18 - Quiz

Is this the woman ........ lost her purse?
A
who
B
who / that
C
who / that / niets

Slide 19 - Quiz

Heel netjes iets zeggen -->

                             dan zet je het voorzetsel voor in de zin

the house in which he used to live
vb
vb
The man to whom you wish to speak

Slide 20 - Slide

whose
het wordt gebruikt als iets van iemand is: bezit
vb
He's a man whose opinion I respect

vb
A willow tree whose branches reached right to the ground

Slide 21 - Slide

Slide 22 - Link

Slide 23 - Link