6.3 De ogen 6.4 De iris en de ooglens

Zintuigen
Het oog
1 / 28
next
Slide 1: Slide
BiologieMiddelbare schoolvmbo bLeerjaar 3

This lesson contains 28 slides, with interactive quizzes, text slides and 5 videos.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Zintuigen
Het oog

Slide 1 - Slide

Slide 2 - Video

Slide 3 - Slide

Slide 4 - Slide

Slide 5 - Video

Slide 6 - Video

Het OOG: zet onderdelen op de juiste plaats
netvlies
gele vlek
oogzenuw
lens

Slide 7 - Drag question

Adequate prikkels
(prikkels waar dit zintuig een lage drempelwaarde voor heeft)

Gezichtszintuigen 
Gehoorzintuigen
Evenwichtszintuigen
Reukzintuigen
Tastzintuigen
Licht
Geluid
Zwaartekracht
Geur
Aanraking

Slide 8 - Drag question


Hiernaast zie je de doorsnede van het menselijk oog.
Alle onderdelen zijn genummerd. Welk nummer is de pupil?

A
1
B
2
C
3
D
4

Slide 9 - Quiz

In welk onderdeel van het oog zitten zintuigcellen?
A
Hoornvlies
B
Vaatvlies
C
Netvlies

Slide 10 - Quiz

Schakelcel
Bewegingszenuwcel
Gevoelszenuwcel

Slide 11 - Drag question

6.4 De iris en de ooglens
De iris en de ogen

Slide 12 - Slide

Slide 13 - Video

Pupilreflex

Slide 14 - Slide

Pupilreflex

Slide 15 - Slide

kringspier
aangespannen
geen trekkracht meer aan de lensbandjes -> lens wordt bol

kringspier ontspannen

Slide 16 - Slide

Lens - scherpstellen/accommoderen
Veraf: platte lens
Dichtbij: bolle lens

Slide 17 - Slide

Veraf en dichtbij
Ontspannen kringspieren - lens wordt uitgerekt (minder bol). Ver kijken.

Samengetrokken kringspieren- lens wordt boller. Dichtbij kijken.
Het aanpassen van je ooglens aan de afstand noemen we accomoderen

Slide 18 - Slide

Onderdeel oog
Situatie
Kringspieren
Ontspannen
Openingen straalvormig lichaam
Groot
Lensbandjes
Strak
Lensen
Plat
Ogen zijn
Rusttoetstand
Bij het zien in de verte:

Slide 19 - Slide

Onderdeel oog
Situatie
Kringspieren
Samengetrokken
Openingen straalvormig lichaam
Klein
Lensbandjes
Minder strak
Lensen
Boller
Ogen zijn
Geaccomodeerd
Bij het zien van dichtbij:

Slide 20 - Slide

Slide 21 - Video

De lens is bol wanneer je dichtbij scherp wil zien.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 22 - Quiz

Je bekijkt iets dat ver weg is.
Welke vorm heeft de lens?
Is het straallichaam dan gespannen of ontspannen?
A
De lens is bol. Het straallichaam is gespannen.
B
De lens is bol. Het straallichaam is ontspannen.
C
De lens is plat. Het straallichaam is gespannen.
D
De lens is plat. Het straallichaam is ontspannen.

Slide 23 - Quiz

Michael leest een boek. Is het straallichaam samengetrokken of ontspannen? Is de lens bol of plat?
A
Het straallichaam is samengetrokken, de lens is bol.
B
Het straallichaam is ontspannen, de lens is bol.
C
Het straallichaam is samengetrokken, de lens is plat.
D
Het straallichaam is ontspannen, de lens is plat.

Slide 24 - Quiz

Wat is de drempelwaarde?
A
Als de sterkste prikkel een impuls maakt.
B
Als de zwakste prikkel een impuls maakt.

Slide 25 - Quiz

De drempelwaarde voor een prikkel is niet altijd even hoog. Wat speelt een rol bij de drempelwaarde?
A
Motivatie
B
Gewenning
C
Beide

Slide 26 - Quiz

Wie heeft de laagste drempelwaarde voor ruiken?
A
de hond
B
de mens

Slide 27 - Quiz

maken van bs 6.4 zintuigen
18 t/m 25

Slide 28 - Slide