Toets Industriële revolutie - 2

    Toets Industriele Revolutie       

A2a/A2b

Succes!


1 / 27
next
Slide 1: Slide
GeschiedenisMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

This lesson contains 27 slides, with interactive quizzes and text slide.

Items in this lesson

    Toets Industriele Revolutie       

A2a/A2b

Succes!


Slide 1 - Slide

Wat was GEEN oorzaak van de agrarische revolutie?
A
Bevolkingsgroei
B
Woeste gronden werden opgekocht
C
Moderne fokmethodes
D
Te weinig arbeiders voor de fabrieken

Slide 2 - Quiz

voordelen
industriële revolutie
industriële revolutie
meer draden
makkelijker weven
sneller, sneller heel veel sneller.
zorgde voor opkomst van meer fabrieken.

Slide 3 - Drag question

Steden groeide omdat er fabrieken werden gebouwd en steeds meer mensen in deze fabrieken kwamen werken.
De bevolking op het platteland daalde machines namen werk over.
Mensen trekken weg van het platteland en staan in rijen te wachten voor werk in de steden.

Slide 4 - Drag question

Zet de zinnen in de juiste volgorde.
1
2
3
4
5
Door de komst van machines waren er op het platteland minder arbeiders nodig.
Door de uitvinding van de stoommachine komen er verschillende nieuwe machines.
Veel arbeiders trekken naar de stad en gaan werken in de fabrieken.
De meeste mensen wonen en werken op het platteland.
De arbeiders in de steden gaan wonen in arbeiderswijken.

Slide 5 - Drag question

En dan hebben we het nog niet eens over het zware werk in de___________________. De machines moesten _____________ op stoom blijven. Als één machine zou uitvallen, viel de hele fabriek uit; halverwege _________________   was er dus niet bij. Daarom werkten arbeiders in ploegen van minimaal _______________   uur, zodat ze elkaar twee keer per dag konden aflossen. Vermoeide arbeiders kwamen vaak in de machine terecht, ketels ________________. Er hing voortdurend roet in de lucht die heel slecht was voor de ______________ , en kolendamp waardoor je kon ____________. 
Sleep de juiste woorden naar de open plekken:
fabrieken
altijd
uitrusten
twaalf
ontploften
longen
stikken

Slide 6 - Drag question

Hoe noem je een samenleving waarin mensen ongelijk zijn op basis van bezit?
A
klassensamenleving
B
hiërarchische samenleving
C
stedelijke samenleving
D
standensamenleving

Slide 7 - Quiz

Geef 2 verklaringen waarin je uitleg geeft over de slechte werkomstandigheden van arbeiders

Slide 8 - Open question

Deze toets gaat over het tijdvak 'burgers & stoommachines'.
Van wanneer tot wanneer is dit tijdvak?
A
Van 1800 tot 1900
B
Van 1600 tot 1700
C
Van 1700 tot 1800
D
Van 1900 tot 2000

Slide 9 - Quiz

Waarom wordt de industrialisatie een (industriële) revolutie genoemd?

Omdat de industrialisatie....
A
Een gevolg was van de Franse Revolutie.
B
Een ingrijpende verandering was.
C
Heel snel verliep.
D
Met veel geweld plaatsvond.

Slide 10 - Quiz

Bekijk de afbeelding.

Welk begrip past het beste bij deze afbeelding?
A
Industrialisatie.
B
Huisnijverheid.
C
agrarische revolutie
D
Dienstensector.

Slide 11 - Quiz

Wat is de juiste volgorde?
A
Huisnijverheid, stoommachine, industrie, watermolens.
B
Watermolens, huisnijverheid, industrie, stoommachine
C
Watermolens, huisnijverheid, stoommachine, industrie
D
Huisnijverheid, watermolens, stoommachine, industrie

Slide 12 - Quiz

Welke bewering over de afbeelding is juist?
A
De bron is kenmerkend voor de tijd rond 1850, want toen waren er nog geen fabrieken die het werk van de molens overnamen.
B
De bron is kenmerkend voor de tijd rond 1850, want toen werd de windmolen uitgevonden en rond de steden neergezet.
C
De bron is kenmerkend voor de tijd rond 1900, want toen begon de industrialisatie van Nederland met het gebruik van de windmolen.
D
De bron is kenmerkend voor de tijd rond 1900, want toen stapten de fabrikanten over op goedkope en milieuvriendelijke aandrijfkracht.

Slide 13 - Quiz

Wat past bij industrialisatie?
Sleep dit in het vak..
arbeiders
fabrieken
Engeland
huisnijverheid

Slide 14 - Drag question

Groot- Brittannië werd de eerste industriële samenleving.

Wat is een belangrijk kenmerk van een industriële samenleving?
A
De landbouw stelt heel weinig voor.
B
De bevolking heeft de macht.
C
De meeste mensen wonen in steden.
D
Er zijn kolonies waarmee wordt gehandeld.

Slide 15 - Quiz

De industriële revolutie is .....
A
Een gebeurtenis
B
Een persoon
C
Een verschijnsel
D
Een ontwikkeling

Slide 16 - Quiz

Welke energiebron werd vooral gebruikt tijdens de industriële revolutie?
A
Olie
B
Gas
C
Kolen
D
Elektriciteit

Slide 17 - Quiz

Welke vormen van energie kende men vóór de Industriële Revolutie?
A
windkracht, stoomkracht, spierkracht
B
windkracht, waterkracht, spierkracht
C
waterkracht, stoomkracht, spierkracht
D
windkracht, stoomkracht, waterkracht

Slide 18 - Quiz

Deze opdracht gaat over een aantal ontwikkelingen in de 19e eeuw, die te maken hebben met de industrialisatie. Kies de juiste antwoorden.

1 In de loop van de 19e eeuw waren er steeds minder landarbeiders nodig op het Nederlandse platteland.
Dit was een van de ............ van de mechanisatie in de landbouw.
2 De huisnijverheid werd na 1865 geleidelijk verdrongen door grootschalige productie in fabrieken.
Dit was een van de ............. van de toenemende verstedelijking.
A
1. gevolgen, 2. oorzaken
B
1. gevolgen, 2. gevolgen
C
1. oorzaken, 2. oorzaken
D
1. oorzaken, 2. gevolgen

Slide 19 - Quiz

Op de afbeelding zie je een kind aan het werk in de grafische industrie (1871).

Bestudeer de bron. Stel, je doet onderzoek naar kinderarbeid in de 19e eeuw. Welke uitspraak is juist?

De bron is bruikbaar voor dit onderzoek, omdat ...
A
... je kunt zien hoe ongelukkig de werkende kinderen zich voelden.
B
... je kunt zien hoe onpersoonlijk de baas omging met de kinderen.
C
... je kunt zien waarom de fabrikant het werk door kinderen liet doen.
D
... je kunt zien wat voor soort werk de kinderen in deze fabriek deden.

Slide 20 - Quiz

Bij massaproductie gaat het om:
A
de grote groep mensen tevreden te houden
B
kleine hoeveelheden van hetzelfde product maken
C
grote hoeveelheden van hetzelfde product maken
D
grote hoeveelheden van meerdere producten maken

Slide 21 - Quiz

Welke besmettelijke ziektes kwamen veel voor in de arbeiderswijken in de 19e eeuw?
A
tuberculose, tyfus en cholera
B
scheurbuik, tyfus en cholera
C
obesitas, tyfus en tuberculose
D
tyfus, kanker, scheurbuik en cholera

Slide 22 - Quiz

Vul aan: Urbanisatie is ...
A
de groei van steden, doordat mensen van het platteland naar de stad verhuizen.
B
de groei van steden, waarna mensen vanuit de stad naar het platteland verhuizen.
C
de groei van steden, doordat mensen in de fabrieken willen werken.
D
de groei van het platteland, doordat mensen niet meer in de vieze arbeiderswijken willen wonen.

Slide 23 - Quiz

Welke zin(nen) over huisnijverheid zijn waar?
A
Huisnijverheid vond alleen in de steden plaats
B
Er werden vooral wollen en katoenen stoffen gemaakt
C
Door uitvindingen werd huisnijverheid belangrijker
D
Huisnijverheid past bij een lb-stedelijke samenleving

Slide 24 - Quiz

A. Kooplieden
Maak de combinaties. Sleep van rechts naar links
B. Steenkool
C. IJzererts
D. Stoommachine
E. Meer 
landbouwopbrengst
1. Brandstof
2. Machines
3. Kapitaal
4. Bevolkingsgroei
5. Paardenkrachten

Slide 25 - Drag question

Noem eens 2 voordelen van de aanleg van spoorlijnen voor de industrie

Slide 26 - Open question

Zet in de goede volgorde...
Stoommachines maakten honderden draden
Een spinnewiel maakt 1 draad
Kinderen werken nu ook in stoommachine fabrieken
Spinning Jenny maakt 16 draden
Water jenny werkt op waterkracht

Slide 27 - Drag question