Mijn vader vroeg waarom ik mijn huiswerk niet heb gemaakt.
Mijn vader vroeg: 'Waarom heb je je huiswerk niet gemaakt?'
Ik zeg dat je op moet schieten.
Ik zeg: 'Je moet opschieten.'
De meester zegt dat je je gymspullen moet pakken.
De meester zegt:'Je moet je gymspullen pakken.'
Mijn vriendin roept dat de taart klaar is.
Mijn vriendin roept:'De taart is klaar.'