E Grammatik Teil 1
E grammatik
1 / 15
next
Slide 1: Slide
DuitsVoortgezet speciaal onderwijsLeerroute 1
This lesson contains 15 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.
Items in this lesson
E grammatik
Slide 1 - Slide
Wat weet je nog
van de vorige les?
van de vorige les?
Slide 2 - Mind map
Aan het eind van de les kan/weet ik...
- wat een persoonlijk voornaamwoord is.
- minimaal drie persoonlijke voornaamwoorden in het Duits opnoemen.
- wat het enkelvoud en meervoud van het persoonlijk voornaamwoord is.
- wat het verschil is tussen 'sie' (ev), 'sie' (mv) en Sie.
- de betekenis van haben en sein vertalen
- haben en sein vervoegen en toepassen
Slide 3 - Slide
Persoonlijk
voornaamwoord
voornaamwoord
Slide 4 - Mind map
Uitleg
Wat zijn persoonlijke voornaamwoorden?
Persoonlijke voornaamwoorden verwijzen meestal naar levende wezens.
Voorbeelden: ik, jij, hij, zij, het, wij, jullie etc.
Gebruik: om een naam te vervangen
Voorbeeld: Jürgen kommt morgen
Er kommt morgen.
Slide 5 - Slide
Welke persoonlijke vnm kennen wij?
Ik ich
Jij du
Hij /zij /het er/ sie/ es
wij wir
jullie ihr
zij/u sie /Sie
Slide 6 - Slide
Welke Duitse
werkwoorden ken je?
werkwoorden ken je?
Slide 7 - Mind map
0
Slide 8 - Video
haben und sein
Grammatik: haben und sein
Ich habe eine Katze.
Ik bin dreizehn Jahre alt.
Betekenis: ??
Type werkwoorden: ??
Slide 9 - Slide
haben und sein
Enkelvoud: wohnen haben sein
fe
ich (ik) wohn-e hab-e bin
du (jij) wohn-st hast bist
er, sie, es wohn-t hat ist
(hij, zij, het)
Slide 10 - Slide
haben und sein
meervoud: wohnen haben sein
wir (wij) wohn-en hab-en sind
ihr (jullie) wohn-t hab-t seid
sie / Sie wohn-en hab-en sind
(zij, u)
Slide 11 - Slide
Maak nu de volgende opdachten:
Buch: Aufgabe 19 bis 22 auf Seite 48 bis 50
Zeit: 15 Minuten
fertig: - Seite 64 Lernliste lernen
- Differentiatie opdrachten maken
timer
15:00
Slide 12 - Slide
Ik kan.../Ik weet...
Slide 13 - Slide
Extra!
Vul in de zinnen de juiste vorm van het werkwoord haben in.
1 …………………… du noch Geld?
2 Er …………………… seine Oma besucht.
3 Herr Jansen, …………………… Sie morgen Zeit?
4 Kinder, …………………… ihr Eis gekauft?
5 Erika? Ja, sie …………………… einen Hamster.
Slide 14 - Slide
Extra!
Vul in de zinnen de juiste vorm van het werkwoord sein in.
1 Sandra …………………… meine beste Freundin.
2 Ich …………………… in Berlin geboren.
3 Das …………………… Petra und Markus.
4 Du …………………… in Hamburg gewesen?
5 Frau Bricke, …………………… Sie zu Hause?
